ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6918

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.112.416/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep na te late betaling griffierecht met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 februari 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vrouw had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin was bepaald dat haar partneralimentatie per 1 januari 2008 was geëindigd en dat zij een bedrag van € 17.500,- aan de man moest terugbetalen. De vrouw stelde dat zij geen griffierechtnota had ontvangen en dat de vertraging in de betaling van het griffierecht te wijten was aan problemen met een nieuw rekening-courant systeem. Het hof overwoog dat de vrouw het griffierecht niet tijdig had betaald, maar dat de gevolgen van de bestreden beschikking voor haar zeer ingrijpend waren. Het hof paste de hardheidsclausule toe, omdat de vrouw afhankelijk was van de alimentatie en de niet-ontvankelijkverklaring onredelijk zou zijn. Het hof verklaarde de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep en bepaalde dat de behandeling van de zaak zou worden voortgezet op een nader te bepalen datum. Deze uitspraak benadrukt het belang van toegang tot de rechter, zelfs wanneer de wettelijke termijnen niet zijn nageleefd, mits er zwaarwegende redenen zijn die dit rechtvaardigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 februari 2013
Zaaknummer : 200.112.416/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 11-3928
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N. Stolk te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.S.H.M. van Woerkom te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 30 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 juni 2012 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vrouw op 22 oktober 2012 een faxbericht van diezelfde datum zonder bijlagen, op 23 oktober 2012 ingekomen als brief met bijlagen.
Op 10 januari 2013 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep, door mr. Lückers als raadsheer-commissaris, mondeling behandeld.
Ter zitting was aanwezig de advocaat van de vrouw. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Bij het hof is na de zitting van de zijde van de vrouw op 11 januari 2013 een brief van 10 januari 2013 met bijlage ingekomen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud ten behoeve van de vrouw wegens samenwoning in de zin van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek is geëindigd per 1 januari 2008. Voorts is bepaald dat de vrouw hetgeen zij uit hoofde van voormelde wijziging van de uitkering tot levensonderhoud inmiddels teveel aan alimentatie van de man heeft ontvangen, te weten:
- € 17.500,- betreffende de periode januari 2008 tot en met december 2011, alsmede
- de betaalde termijnen vanaf 1 januari 2012
aan hem dient terug te betalen, uiterlijk drie maanden na betekening van de beschikking aan de vrouw. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
DE ONTVANKELIJKEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof stelt vast dat de vrouw het door haar verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Het beroepschrift is ingediend op 30 augustus 2012 en derhalve had op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) het griffierecht uiterlijk 27 september 2012 op de bankrekening van het hof dienen te zijn bijgeschreven. De betaling van het griffierecht is eerst op 19 oktober 2012, derhalve niet binnen de termijn, ontvangen.
2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, in samenhang met artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De rechter kan deze bepaling op basis van artikel 282a, vierde lid Rv (hierna: de hardheidsclausule) buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3. De vrouw stelt dat zij geen griffierechtnota heeft ontvangen, slechts een aanmaning waarin een betalingstermijn van 14 dagen wordt gegeven. Voorts wijst de advocaat van de vrouw erop dat er een nieuw rekening-courant systeem in aanbouw is en dat dit thans problemen oplevert, zoals ook is erkend door het LDCR.
Tot slot voert de vrouw aan dat haar belang bij toegang tot de rechter in hoger beroep zodanig zwaar is, dat niet-ontvankelijkverklaring onredelijk zou zijn. De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot stopzetting van de partneralimentatie en een terugbetalingsverplichting aan de zijde van de vrouw. De bestreden beschikking is echter, zo stelt de vrouw, inhoudelijk onjuist. De vrouw heeft uitvoerig verweer gevoerd tegen de in eerste aanleg in het geding gebrachte verklaringen en bovendien verzocht zelf, bij wijze van tegenbewijs, verklaringen in te mogen dienen. De rechtbank is echter zonder motivering over het verweer en bewijsaanbod van de vrouw heen gestapt.
De gevolgen van de bestreden beschikking voor de vrouw zijn groot. Zij is uit haar huis gezet omdat de partneralimentatie is stopgezet, omdat zij afhankelijk was van de alimentatie. Inmiddels heeft de vrouw een woning, ontvangt zij een uitkering en staat zij op de wachtlijst voor een schuldsaneringtraject. Het hoger beroep is de laatste mogelijkheid om inhoudelijk naar de zaak en de onderliggende stukken te kijken. Dit belang is, zo stelt de vrouw, zo zwaar dat zij in haar verzoek ontvangen zou moeten worden.
4. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt in deze is het volgende. Voor de vraag vóór wanneer de vrouw het griffierecht moest betalen, is de vraag of de advocaat van de vrouw de nota wel of niet heeft ontvangen, niet relevant. Vóór wanneer de vrouw moest betalen, volgt namelijk uit de Wgbz: dat is uiterlijk vier weken na indiening van het verzoekschrift (artikel 3, vierde lid, Wgbz). Deze wettelijke regeling is anders dan bij procedures op grond van de Algemene wet bestuursrecht, waarin geregeld is dat griffierecht verschuldigd is binnen vier weken na een mededeling daarover. Bovendien is de (advocaat van de) vrouw door het hof - bij brief van 4 september 2012 - uitdrukkelijk op de gevolgen van het uitblijven tijdige van betaling gewezen. Als al juist zou zijn dat de (advocaat van) de vrouw geen nota zou hebben ontvangen en niet wist hoeveel zij moest betalen, had zij bij de griffie van het hof kunnen informeren naar de hoogte van het griffierecht of had zij het bedrag kunnen betalen dat zij zelf berekend heeft aan de hand van de tabel die als bijlage bij de Wgbz is gevoegd. Van een advocaat mag immers verlangd worden dat zij bekend is met de geldende wettelijke regels en dat zij haar kantoorvoering aldus inricht dat die regels kunnen worden nageleefd. Dit brengt mee dat een advocaat niet kan afwachten totdat een nota wordt toegestuurd, maar zo nodig actie moet ondernemen teneinde te zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht. Dat de advocaat mogelijk niet binnen de wettelijke betalingstermijn een nota heeft ontvangen, brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is (Hoge Raad 16 maart 2012, LJN BU7361 en Hoge Raad 16 november 2012, LJN BX7466).
5. Dat de vrouw na het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn een aanmaning heeft ontvangen, kan naar het oordeel van het hof niet in redelijkheid de verwachting hebben gewekt dat sprake zou zijn van een tijdige betaling. Uit de wet en jurisprudentie (Hoge Raad 2 november 2012, LJN BX5578) blijkt immers dat het griffierecht verschuldigd is vanaf indiening van een verzoekschrift. De niet-ontvankelijkheid van een verzoek brengt geen verandering in die verschuldigdheid, ook niet indien deze berust op de te late betaling van het griffierecht.
6. Naar het oordeel van het hof komt het feit dat het griffierecht te laat is betaald voor rekening en risico van de vrouw. Gezien evenwel de door de vrouw aangevoerde, zeer ingrijpende financiële en sociale gevolgen, die de bestreden beschikking voor de vrouw heeft/heeft gehad is het hof van oordeel, dat toepassing van de hardheidsclausule meebrengt, dat de vrouw ontvankelijk is in het door haar ingestelde beroep. Het hof neemt daarbij in aanmerking, dat de man zich niet heeft verzet tegen het verzoek van de vrouw om de hardheidsclausule toe te passen.
7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een door het hof nader te bepalen datum.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Husson en Kamminga, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2013.