ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6921
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M. Lückers
- H. Husson
- A. Kamminga
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid hoger beroep inzake ouderlijk gezag en schending van EVRM-rechten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een verzoeker, de man, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De man verzocht om herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn dochter, na een eerdere beschikking van 8 mei 2003 waarin de vrouw alleen met het ouderlijk gezag was belast. De man stelde dat de rechtbank in 2003 van onjuiste gegevens was uitgegaan en dat hij niet eerder tegen de beschikking had opgekomen omdat deze hem niet bekend was. Hij voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat hij geen juridisch ouder was van de dochter en dat het Estlands recht van toepassing was op de vaststelling van het juridisch ouderschap.
Het hof overwoog dat de man op 17 oktober 2012 in hoger beroep was gekomen van de beschikking van 19 juli 2012, maar dat hij niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden had geappelleerd tegen de beschikking van 8 mei 2003. Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat de beroepstermijn was verstreken. Het hof oordeelde dat de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), artikelen 6 en 13, niet waren geschonden, omdat de man een effectief rechtsmiddel had om tegen de beschikking van 8 mei 2003 op te komen, maar daarvan geen gebruik had gemaakt.
De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak om binnen de gestelde termijnen te procederen. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam in stand bleef.