GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 januari 2013
Zaaknummer : 200.109.956/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-8066
naam,
woonplaats,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M.B.J. Derks-Höppener te Sittard,
naam,
woonplaats
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.A. Hocks te Beek.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 april 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De man heeft op 20 september 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 26 oktober 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 6 augustus 2012 een brief van 3 augustus 2012 met bijlage.
De zaak is op 7 december 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen en is de vrouw veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van de man begroot op € 1.164,-.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna: partneralimentatie), alsmede de veroordeling in de proceskosten.
2. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de man een bedrag groot € 1.700,- netto maandelijks bij vooruitbetaling zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, te rekenen vanaf 1 oktober 2011, dan wel een zodanig bedrag alsmede met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof:
in principaal appel
afwijzing van de door de vrouw voorgestelde grieven en, al doende, bekrachtiging van de bestreden beschikking, onder veroordeling van de vrouw in de proceskosten van het hoger beroep op de wijze zoals in incidenteel appel omschreven;
in incidenteel appel
bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ter zake de daarin aan de vrouw opgelegde proceskostenveroordeling en:
primair: de vrouw te veroordelen in de reële kosten van rechtsbijstand van de man in beide instanties, door de man in incidenteel appel begroot op € 6.867,31;
subsidiair: de vrouw te veroordelen tot voldoening aan de man van een in goede justitie te bepalen bedrag, hoger dan de forfaitaire proceskostenveroordeling, ter zake diens kosten van rechtsbijstand in beide instanties;
meer subsidiair: de vrouw te veroordelen in de forfaitaire kosten van rechtsbijstand van de man in beide instanties.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking de bestreden beschikking te vernietigen, onder afwijzing van het incidenteel appel van de man, met veroordeling van de man in de kosten van het incidenteel appel.
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat haar behoefte destijds ten onrechte is vastgesteld op € 2.500,- netto per maand. Zij is van mening dat haar behoefte, gelet op het door de man verdiende bruto jaarloon, dient te worden vastgesteld op € 3.150,- netto per maand.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de behoefte van de vrouw, na overeenstemming daarover tussen partijen, door de rechtbank bij beschikking van 27 april 2010 is vastgesteld op € 2.500,- netto per maand. Indien en voor zover het beroep van de vrouw geacht moet worden te zijn gericht tegen deze beschikking, is het hof van oordeel dat het hoger beroep van de vrouw in zoverre dient te worden verworpen, nu die beschikking reeds in kracht van gewijsde is gegaan. Overigens heeft het gerechtshof bij beschikking van 22 februari 2011 geoordeeld dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 2.500,- netto per maand tussen partijen niet meer in geschil is. Voor zover de vrouw in haar beroep betoogt dat voormelde beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dient te worden gewijzigd omdat zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, is het hof van oordeel dat deze grondslag niet van toepassing is, nu partijen de netto behoefte van de vrouw toen zijn overeengekomen.
7. De vrouw stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die noopt tot een herbeoordeling van de partneralimentatie. Deze wijziging van omstandigheden is volgens de vrouw daarin gelegen dat zij thans voor acht uren per week werkzaam is als huishoudelijke hulp waarmee zij een inkomen ontvangt van maximaal € 700,- tot € 800,- per maand. De vrouw stelt dat zij, gelet op haar leeftijd, opleiding en medische omstandigheden, niet in staat is volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij is aangewezen op het verrichten van werkzaamheden als huishoudelijke hulp voor slechts enige uren per week.
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat er naar haar oordeel geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die noopt tot een herbeoordeling van de partneralimentatie. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de vrouw daartoe nog in hoger beroep heeft aangedragen, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in hoger beroep heeft de vrouw, naar het oordeel van het hof, geen nieuwe omstandigheden ten opzichte van de beschikking van het gerechtshof van 22 februari 2011 aangevoerd. Evenmin is thans komen vast te staan – gelet op de betwisting daarvan door de man – de stelling van de vrouw dat haar medische klachten haar zodanig belemmeren dat zij niet door arbeid in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. Een deugdelijke onderbouwing met stukken van deze stelling ontbreekt. Dat zij thans voor acht uren per week werkzaam is in de functie van huishoudelijke hulp waarmee zij een inkomen ontvangt van maximaal € 700,- tot € 800,- per maand, maakt dit niet anders, nu zij hiermee nog altijd niet aantoont dat zij niet in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.
9. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de vrouw enkel in de forfaitaire proceskosten heeft veroordeeld. Volgens de man zijn de door hem gemaakte kosten vele malen hoger dan de vergoeding die hem is toegekend. Ook de wijze waarop de vrouw misbruik maakt van recht door telkens te procederen, geeft volgens de man grond voor een veroordeling van de vrouw in de reële en daadwerkelijke kosten. De man begroot de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep op een bedrag van in totaal € 6.867,31.
10. Het hof ziet in het door de man gestelde aanleiding om de vrouw in de werkelijke proceskosten van eerste aanleg en van het hoger beroep te veroordelen. De vrouw heeft herhaalde malen een procedure over een uitkering tot levensonderhoud aanhangig gemaakt zonder het door haar beoogde resultaat. Ook in deze procedure laat zij na, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, haar ook in eerdere procedures en in de onderhavige herhaalde stellingen deugdelijk te onderbouwen. Aldus heeft zij de man nodeloos in deze procedure betrokken. Het hof is verder van oordeel dat de man de werkelijke proceskosten genoegzaam heeft onderbouwd. Niet is gebleken dat de door de man in het geding gebrachte declaraties niet juist zouden zijn, dan wel zouden zijn gefingeerd, zoals de vrouw, zonder enige onderbouwing, heeft gesteld. Overigens heeft de vrouw de hoogte van de kosten niet betwist en is het hof van oordeel dat de declaraties deugdelijk zijn verantwoord.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure, aan de zijde van de man begroot op € 1.164,-, betreft, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de vrouw in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, aan de zijde van de man begroot op € 6.867,31 en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Stille en Mink, bijgestaan door
mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2013.