4.1 Travhydro heeft, citerend uit HR 19 december 2003, NJ 2004, 584 en verwijzend naar Hof Amsterdam, 16 maart 2010, LJN BN0044, als meest verstrekkende verweren aangevoerd dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij het door hem ingediende verzoek, dat er sprake is van misbruik van recht, althans van strijd met de goede procesorde.
Het door Travhydro genoemde HR-arrest, Travhydro signaleert dat terecht in haar verweer¬schrift onder 7, past in een rijtje arresten waarin de HR had te beslissen over (de uitgangs¬punten voor de beoordeling van) een (voorlopig) verzoek tot het benoemen van deskundigen, zie m.n. HR 6 februari 1998, LJN ZC2574, HR 13 september 2002, LJN AE3345, HR 12 september 2003, LJN AJ9973, HR 19 december 2003, LJN AL8610 en inmiddels HR 22 oktober 2010, LJN BN5833, alsmede, voor het voorlopig getuigenverhoor, HR 11 februari 2005, LJN AR6809 en HR 21 november 2008, LJN BF3938. Uitgangspunt is, zoals blijkt uit artikel 202 Rv., dat een verzoek om een voor¬lopig deskundigenbericht kan worden ingediend voorafgaand aan het aanhangig maken van het geding (lid 1), maar ook kan dit “(t)ijdens een reeds aanhangig geding (...) op verzoek van een partij worden bevolen” aldus lid 2. Blijkens genoemde rechtspraak bestaat in beginsel aanspraak op toewijzing van een verzoek om een voorlopige instructie (getuigenverhoor, deskundigenbericht) evenwel niet onbeperkt; dit laatste blijkt ook uit het hiervoor genoemde arrest van het Amsterdamse hof.
4.2 Het hof stelt voorop dat het door [verzoeker] in zijn verzoekschrift onder 17 en 18 genoemde oogmerk van zijn verzoek aansluit bij het door HR in zijn arrest van 19 december 2003, hiervoor aangehaald, genoemde uitgangspunt: “3.4 (...) Een voorlopig deskundigen¬onderzoek als bedoeld in art. [202 lid 2 Rv.] kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten (vgl. HR 6 februari 1998, nr. 8986, NJ 1999, 478).” Daarmee is in beginsel een voldoende belang van [verzoeker] gegeven.
4.3 Travhydro ziet geen reden voor het benoemen van een of meer (nieuwe) deskundigen. Zij refereert uitvoerig aan de gang van zaken in de bodemprocedure in eerste aanleg en zij bestrijdt de kritiek van [verzoeker] op (de rapportage van) dr. Edixhoven. Het hof acht deze verzoekschriftprocedure evenwel niet het uiteindelijke moment om daarop en detail in te gaan en daarop te beslissen. Het is aan het hof in de aanhangige bodemprocedure daarop zo nodig in te gaan. Voor zover Travhydro onder verwijzing naar HR 19 oktober 2007, LJN BB5172, aanvoert dat er sprake moet zijn van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen een “aldus” - het hof begrijpt: met inachtneming van de daaraan te stellen eisen - tot stand gekomen rapport, wil dat “terzijde geschoven kunnen worden” wijst het hof er in aansluiting op het voorgaande op dat het hof daaraan thans nog niet toe is; thans ligt “slechts” voor het verzoek van [verzoeker] tot benoeming van (een andere) deskundige(n). Dat verzoek van [verzoeker] is voldoende concreet en, voor zover het de benoeming van een orthopeed betreft, ter zake dienend. Het hof leest, het zij herhaald: voor zover het de benoeming van een orthopeed betreft, in het verweer van Travhydro geen feiten en omstandigheden die kwalificeren als misbruik van de bevoegdheid een voorlopig deskundigenbericht te verzoeken of strijd met de goede procesorde dan wel dat het verzoek moet afstuiten op een ander als zwaarwichtig te oordelen bezwaar. In dit verband geldt dat gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] in redelijkheid niet toegelaten zou moeten worden tot de uitoefening van zijn bevoegdheid wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen.
4.4 In aansluiting op het onder 4.2 en 4.3 vermelde geldt het volgende: enerzijds kan niet aanvaard worden dat een partij door middel van verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht naar believen aan expert shopping doet, niet (zozeer) om de proces-kansen in hoger beroep te beoordelen als wel om deze te verbeteren. Anderzijds past in de functies van het hoger beroep dat partijen in de gelegenheid zijn hun stellingen uit te bouwen. Dit geval toont nog niet de trekken van expert shopping, al dan niet gevolgd door een battle of experts. Daar mag het ook niet naar toe, ook niet in deze zaak.
4.5 Onder verwijzing naar het arrest van het hof Den Bosch van 21 maart 2006, LJN AY6477, wijst Travhydro er op dat de term “klacht” zoveel mogelijk moet worden gebezigd in de betekenis van een “geuite of aangegeven”, en dus per definitie subjectieve klacht, ongeacht of daaraan een objectief vast te stellen aandoening of afwijking ten grondslag ligt. Met “aandoening of afwijking” wordt dan gedoeld op een medisch vaststelbare aandoening of afwijking en met “beperking” op de fysieke beperkingen welke, in het dagelijkse leven of in verband met het werk, van die aandoeningen of afwijkingen het gevolg zijn. Volgens Travhydro uit [verzoeker] - subjectief - al vanaf het begin van zijn volwassen leeftijd rugklach-ten, maar er is geen enkel objectief aanknopingspunt om te veronderstellen dat [verzoeker], zoals dr. Edixhoven aangeeft, rugbeperkingen had. En dat is, anders dan [verzoeker] aangeeft, door dr. Edixhoven met verschillende onderzoeksbevindingen van hemzelf en van [verzoeker]s behandelaars onder¬bouwd. Travhydro wijst op het medisch dossier van [verzoeker] en concludeert dat de bevin¬dingen van dr. Edixhoven geenszins haaks staan op die van de behandelende sector.
Het hof - dat geen aanleiding ziet in het kader van deze verzoekschriftprocedure in te gaan op de stelling van [verzoeker] (nr. 81) dat de juridische toerekening dient plaats te vinden aan de hand van het HR-arrest van 8 juni 2001 inzake ZA/De Greef, LJN AB2054 - deelt dit uitgangspunt van het Bossche hof en stelt in het kader van deze verzoekschriftprocedure vast dat volgens dr. Edixhovens antwoord op onder meer vraag 2. er voor “het ongeval“ (het hof begrijpt: de operatie) op 15 juli 2001 geen afwijking was. In het licht van het door partijen in eerste aanleg en in deze verzoekschriftprocedure gevoerde debat, acht het hof het, zoals reeds ter gelegenheid van de mondelinge behandeling onder de aandacht van partijen gebracht, prematuur en niet ter zake dienend en (dus) in strijd met de goede procesorde thans met een orthopeed ook een bedrijfsarts en een blootstellings¬deskundige als deskundige te benoemen. Partijen (en het hof) kunnen na het deskundigen¬bericht van de te benoemen orthopeed hun procespositie beter waarderen. Mocht het vervolgens voor de beslechting van het geschil tussen partijen nodig blijken dat (een) deskundige(n) uit (een) andere discipline(s) wordt (worden) benoemd, dan kan dat alsnog. Het hof acht in dit kader evenwel het volgende van belang: [verzoeker] geeft in zijn verzoekschrift onder 28 en 41 uitdrukkelijk aan dat zijn fysieke belasting niet afweek van hetgeen in die tijd in de steigerbouw in de weg- en waterbouw gebruikelijk was. Travhydro wijst erop nooit te hebben ontkend dat het beroep van steigerbouwer naar zijn aard een ambachtelijk en lichamelijk zwaar beroep is. Er moet, aldus Travhydro, veelvuldig worden getild en gesjouwd, een rugbelastende activiteit, zonder dat daarmee gezegd is dat het werk leidt tot een overbelastingssituatie. Travhydro ontkent dat er sprake was van bovenmatige fysieke belasting. Het voorliggende dossier bevat omtrent de arbeid en arbeidsomstandig¬heden (belasting) van [verzoeker] de getuigenverklaringen in eerste aanleg en het concept-rapport van drs. Bunnik (prod. 2). Daarnaast verwijst het naar algemene informatie, zoals het rapport van de Stichting Arbouw (prod. 8). Het hof gaat er vanuit dat de deskundige daarvan kennis neemt. Bij deze stand van zaken moet het in dit stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde worden geoordeeld thans een of meer andere deskundigen te benoemen dan een orthopeed.
4.6 Ter zitting heeft [verzoeker], gehoord de bezwaren van Travhydro tegen een benoeming van dr. Plasmans, gesuggereerd prof. dr. F.C. Öner, UMC Utrecht, te benoemen. Travhydro, handhavend haar primaire verweer, heeft bij haar akte uitlating medegedeeld te kunnen instemmen met de benoeming van prof. dr. Öner. Het hof heeft inmiddels contact gehad met zijn secretariaat: prof. dr. Öner is, in zijn hoedanigheid van deskundige verbonden aan het Neuro Orthopaedisch Centrum (NOC) te Bilthoven, bereid het verzochte deskundigenbericht uit te brengen. Aan het feit dat [verzoeker] in zijn verzoekschrift bezwaren heeft geuit tegen “de in de letselschade niet hanteerbare” rapportages van het NOC gaat het hof voorbij: het gaat om de persoon van de deskundige zelf. Dáártegen heeft [verzoeker] geen bezwaren. De voorlopig begrote kosten bedragen € 5.000,-- excl. BTW. In aanmerking genomen het verzoek en de stand van het geding dient het op € 6.050,00 te bepalen voorschot door [verzoeker] gedeponeerd te worden.
4.7 Het hof stelt vast dat er kennelijk geen uitvoering is gegeven aan zijn suggestie te overleggen over de aan de deskundige te stellen vragen. Travhydro heeft bij haar akte uitlating bezwaar gemaakt tegen een aantal van de door [verzoeker] voorgestelde vragen. Het hof zal van een en ander kennis genomen hebbend, de in 4.8 weergegeven vragen aan prof. dr. Öner voorleggen. De door [verzoeker] voorgestelde vraag 4 vervalt. Met Travhydro is het hof van oordeel dat indien prof. dr. Öner van oordeel mocht zijn dat er geen sprake is van enige afwijking, dit bij de beantwoording van vraag 3 aangegeven kan worden.