ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8988

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.116.784/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige schrapping van advocaten van de curatorenlijst door de rechtbank Breda

In deze zaak gaat het om de onrechtmatige schrapping van twee advocaten, [appellant 1] en [appellant 2], van de curatorenlijst door de rechtbank Breda. Beide appellanten zijn ervaren advocaten die al jarenlang betrokken zijn bij faillissementen en surseances. De rechtbank had een beleid geïntroduceerd dat gericht was op het verbeteren van de kwaliteit van de curatoren door het aantal benoemingen per curator te verhogen. Dit beleid leidde tot de schrapping van de appellanten van de lijst, omdat zij niet voldeden aan de nieuwe criteria die waren vastgesteld. De appellanten vorderden in deze procedure hun herplaatsing op de curatorenlijst, maar de voorzieningenrechter wees hun vordering af. Het hof oordeelt dat de rechtbank Breda een zekere beleidsvrijheid heeft bij het benoemen van curatoren en dat de beslissing om de appellanten van de lijst te schrappen niet onredelijk was. Het hof bevestigt dat er geen recht op benoeming bestaat, ook niet voor advocaten die op de lijst staan. De appellanten hadden niet kunnen vertrouwen op hun plaatsing op de lijst, aangezien de criteria waren gewijzigd en zij niet voldeden aan de nieuwe eisen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de appellanten in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.116.784/01
Rolnummer rechtbank : 426547 / HA ZA 12-956
Arrest d.d. 7 mei 2013
in de zaak van
1. [Appellant 1],
wonende te [Woonplaats],
2. [Appellant 2],
wonende te [Woonplaats],
3. [appellant 3],
gevestigd te [Vestigingsplaats],
appellanten,
hierna respectievelijk te noemen: [appellant 1], [appellant 2], [appellant 3] en gezamenlijk [appellanten],
advocaat: mr. A.J. van Steenderen te Rotterdam,
tegen
de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M. Dijkstra te 's-Gravenhage.
Het verdere verloop van het geding
Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 22 januari 2013, verwijst het hof naar dat arrest. De bij dat tussenarrest gelaste comparitie van partijen heeft op 8 maart 2013 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Ter comparitie heeft de Staat een memorie van antwoord (met producties) genomen waarin de Staat de grieven heeft bestreden, en [appellanten] een akte houdende overleggen van producties met producties.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 [appellant 1] en [appellant 2] zijn sinds 30 respectievelijk 25 jaar werkzaam als advocaat en zij zijn beiden als partner verbonden aan [appellant 3], een advocatenkantoor te […] waar thans vijftien advocaten werkzaam zijn. Het kantoor is over een periode van bijna 30 jaar betrokken bij de afwikkeling van faillissementen en surseances.
2.2 Tussen maart 2006 en januari 2011 zijn [appellant 1] en [appellant 2] door de rechtbank Breda in ongeveer 50 faillissementen tot curator benoemd.
2.3 Naar aanleiding van een in 2006 gehouden bespreking heeft de rechtbank Breda per e-mailbericht van 22 augustus 2006 aan [appellant 2] het volgende meegedeeld:
"Ik heb u uiteengezet dat de rechtbank dit najaar van start hoopt te gaan met een evaluatiestelsel waarin periodiek met de curatoren over en weer de gang van zaken wordt geëvalueerd waarbij ook aan de commerciële kant van de praktijk aandacht zal worden gegeven. Ik heb u ook gezegd dat er geen grond bestaat te veronderstellen dat de rechtbank wegens het niveau van het optreden van de curatoren van uw kantoor bewust zou zijn overgegaan tot minder(e) benoemingen. Integendeel, juist vanwege de bekendheid met de niet volledig gehonoreerde faillissementen van met name [appellant 1] is getracht met recente benoemingen in faillissementen met verondersteld substantieel aktief, wat compensatie te bieden."
2.4 Bij brieven van 17 december 2007 en 17 november 2008 heeft de rechtbank Breda de faillissementscuratoren in haar arrondissement geïnformeerd over het nieuw in te voeren evaluatiesysteem, dat als doel had het opbouwen van een bestand van uitsluitend goede tot zeer goede curatoren. In deze brieven wordt de verwachting uitgesproken dat invoering van dat systeem - dat onder meer voorziet in tweejaarlijkse evaluatiegesprekken tussen de rechtbank en de curatoren - zal leiden tot een aanzienlijke verkorting van de curatorenlijst (op dat moment bestaande uit 104 curatoren), waardoor alle curatoren op regelmatige basis kunnen worden benoemd.
2.5 Bij brief van 14 december 2009 heeft de rechtbank Breda de curatoren in haar arrondissement geïnformeerd over de geactualiseerde curatorenlijst en het benoemingsbeleid. Deze brief vermeldt voor zover hier relevant:
"Het streven van de rechtbank is om alle curatoren op de lijst met enige regelmaat te benoemen, zodat zij hun vaardigheden op peil kunnen houden en kunnen blijven investeren in kennis en kantoororganisatie.
De regelmaat van de benoemingen is natuurlijk afhankelijk van het aanbod van zaken en het aantal curatoren op de lijst. Mocht het aanbod van zaken niet toereikend zijn, dan zal de rechtbank keuzes moeten maken, die tot uiting komen in het toedelingsbeleid.
Hoe dit beleid in individuele gevallen uitpakt kan aan bod komen in de evaluatiegesprekken die de rechtbank periodiek zal blijven houden.
(...)
Toedeling van faillissementen
Bij de toedeling van faillissementen spelen de volgende criteria een rol:
(...)
Uitgangspunt is en blijft dat de rechtbank in ieder faillissement die curator zal benoemen, die de rechtbank voor het betreffende faillissement het meest geschikt acht. Er is dan ook geen recht op benoeming.
Benoemingsbeleid
Om tot curator te kunnen worden benoemd, dient men in beginsel aan tenminste de volgende criteria te voldoen:
(...)
Het voldoen aan voornoemde criteria houdt overigens niet in dat een advocaat ook zonder meer op de lijst van curatoren zal worden geplaatst. Ook andere omstandigheden spelen bij de beoordeling van het verzoek tot plaatsing op de lijst van curatoren een rol, zoals onder meer het aantal curatoren dat op de lijst staat, in verhouding tot het aantal faillissementen dat wordt uitgesproken. Enerzijds dient de lijst van curatoren niet dermate groot te zijn, dat de rechtbank niet meer in staat is de curatoren met enige regelmaat te benoemen, terwijl er anderzijds voldoende curatoren tot de lijst moeten worden toegelaten om in de toekomst over voldoende ervaren curatoren te kunnen beschikken. Ook de continuïteit binnen een kantoor speelt een rol, in die zin dat het voor een kantoor met ervaren curatoren mogelijk moet blijven om nieuwe curatoren op te leiden, met het vooruitzicht dat deze ook op de lijst zullen worden geplaatst. De rechtbank probeert daarom zoveel mogelijk rekening te houden met de verschillende belangen en behoudt zich een grote mate van beleidsvrijheid voor."
[appellant 1] en [appellant 2] waren beiden op deze curatorenlijst vermeld.
2.6 Bij brief van 10 oktober 2011 heeft de rechtbank Breda de curatoren in haar arrondissement meegedeeld dat zij voornemens is het aantal curatoren op de lijst te verminderen van 75 naar 30 à 40, en dat zij streeft naar een verdubbeling van het aantal benoemingen per curator tot gemiddeld een 20-tal per jaar. Deze brief vermeldt voor zover relevant:
"Dit najaar zullen opnieuw evaluatiegesprekken worden gehouden, conform de (...) genoemde uitgangspunten. U zult daarvoor nog - een op het kantoor toegesneden - nadere brief en uitnodiging ontvangen.
(...)
Doel van het gesprek is om - in het licht van dat voornemen - te bezien of de samenwerking wordt voortgezet en, daarnaast, om wederzijdse kwaliteit en ervaringen te bespreken. Of en in welke mate wordt benoemd blijft net als voorheen de bevoegdheid van de rechtbank; ook in de toekomst zal geen recht op benoeming gelden."
2.7 Bij brief van 3 november 2011 heeft de rechtbank Breda [appellant 3] meegedeeld dat zij in het vervolg niet langer gebruik zal maken van de diensten van het kantoor als curator. In deze brief wordt verwezen naar de beoogde kwaliteitsverbetering door concentratie van benoemingen bij beroepscuratoren en de daaruit noodzakelijkerwijs volgende selectie.
2.8 Tussen 21 november 2011 en heden hebben (de advocaat van) [appellanten] en de rechtbank Breda (schriftelijk) overleg gevoerd over de schrapping van [appellant 1] en [appellant 2] van de curatorenlijst, zonder dat dit tot herplaatsing van (een van) hen op de lijst heeft geleid.
2.9 Bij brief van 24 augustus 2012 schreef de advocaat van de Staat aan de advocaat van [appellanten] onder meer:
"(...)
2.3 Getalscriterium
(...)
Bij brief van 10 oktober 2011 heeft de Rechtbank opnieuw een aanscherping van haar beleid aangekondigd. Waar voorheen werd gestreefd naar 10 benoemingen per curator per jaar, streeft de Rechtbank er na deze aanscherping naar om elke curator jaarlijks in gemiddeld 20 faillissementen of surseances te benoemen. In de praktijk betekent dit dat de faillissementswerkzaamheden 50% tot 80% van de tijd van de curator dienen te beslaan.
De praktijk van uw cliënten voldoet al lange tijd niet aan deze vereisten. Onder meer uit het dossieroverzicht (...) komt naar voren dat [appellant 2] in de periode 2006-2010 gemiddeld ongeveer 5 keer per jaar is benoemd, en dat hij zo'n 25% van zijn gemaakte uren heeft besteed aan de faillissementspraktijk. [appellant 1] is in deze periode ongeveer vier keer per jaar benoemd, en heeft circa 16% van zijn tijd besteed aan deze praktijk. (...)"
2.10 [appellanten] vorderen in deze procedure - zakelijk weergegeven - de veroordeling van de Staat om [appellant 1] en [appellant 2], subsidiair een van beiden, binnen 48 uur na betekening van dit vonnis terug te plaatsen op de curatorenlijst van de rechtbank Breda.
2.11 Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter deze vordering afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog daartoe - zakelijk weergegeven - dat de beslissing van de rechtbank Breda om beide advocaten te schrappen geen rechterlijke beslissing is, maar is te zien als een - niet aan de Algemene wet bestuursrecht onderworpen - bestuurlijke beslissing van (het insolventieteam van) de rechtbank in het kader van het door haar gevoerde beleid ter bevordering van een kwalitatief toereikende en effectieve afwikkeling van faillissementen, welk beleid door de rechter slechts met terughoudendheid kan worden getoetst. Voor ingrijpen is volgens de voorzieningenrechter slechts plaats indien geoordeeld moet worden dat de rechtbank Breda in redelijkheid niet tot de gewraakte beslissing heeft kunnen komen. Hiervan is volgens de voorzieningenrechter geen sprake, nu de beslissing van de rechtbank Breda om [appellant 1] en [appellant 2] van de curatorenlijst te schrappen is terug te voeren op het in 2007 door de rechtbank aangekondigde beleid de benoemingen te concentreren over minder curatoren met als doel door meer benoemingen per curator per jaar (ongeveer 20) de kwaliteit van de afwikkeling van de faillissementen en de controle op de curatoren te vergroten, terwijl zowel dit beleid op zichzelf als de wijze waarop de rechtbank Breda hieraan toepassing heeft gegeven voornoemde terughoudende toets kunnen doorstaan.
3.1 In hoger beroep vorderen [appellanten] de vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende de toewijzing van hun inleidende vordering, met veroordeling van de Staat in beide instanties.
3.2 Met hun grieven komen [appellanten] op tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter die hebben geleid tot afwijzing van hun vordering. Zij menen dat de beslissing om [appellant 1] en [appellant 2] van de lijst te schrappen en de wijze waarop zij zijn geschrapt, zodanig onzorgvuldig, slecht gemotiveerd en in strijd met het rechtszekerheidbeginsel zijn, dat sprake is van een onrechtmatige daad. Op basis van de in 2008 en 2009 gehouden evaluatiegesprekken en het feit dat zij in 2009 als curatoren op de lijst waren gehandhaafd mochten zij er op vertrouwen dat dat ook in 2011 het geval zou zijn. De criteria voor opname op de lijst waren immers niet kenbaar gewijzigd. Het getalscriterium - jaarlijks ongeveer 20 benoemingen per curator - is pas in 2011 bekend gemaakt, ongeveer één maand voordat [appellant 1] en [appellant 2] van de lijst werden geschrapt. [appellanten] zijn zich ervan bewust dat [appellant 1] en [appellant 2] niet onvoorwaardelijk en zonder meer op de curatorenlijst zouden blijven gehandhaafd en dat zij zouden worden onderworpen aan het evaluatiestelsel en aan de toetsingscriteria zouden moeten voldoen. Nu [appellant 1] en [appellant 2] echter hebben voldaan aan de bekend gemaakte toetsingscriteria, mochten zij erop vertrouwen dat zij op de lijst zouden worden gehandhaafd. Daarbij is van belang dat de schrapping dateert van 3 november 2011, terwijl de motivering voor dit besluit niet eerder bekend is gemaakt dan in de brief van 24 augustus 2012. Dit aspect heeft de voorzieningenrechter onvoldoende in zijn afweging meegenomen. De beleidsvrijheid van (het insolventieteam van) de rechtbank Breda reikt niet zo ver, dat het beleid van het ene moment op het andere en zonder daaraan voorafgaande berichtgeving kan worden aangepast en dat op basis daarvan beslissingen kunnen worden genomen, terwijl deze pas (veel) later (behoorlijk) worden gemotiveerd. Tot slot voeren [appellanten] aan dat de rechtbank Breda zich wel beroept op het getalscriterium, maar dat zij ten onrechte heeft nagelaten desgevraagd de gegevens te overleggen waaruit kan worden afgeleid dat het door haar voorgestane criterium al dan niet juist is toegepast. Het lijkt er voorts op dat het beleid niet consequent is uitgevoerd. Het is wrang dat de rechtbank Breda aan [appellanten] enerzijds heeft toegezegd om [appellant 2] en [appellant 1] te benoemen in meer renderende faillissementen, terwijl zij anderzijds [appellant 2] en [appellant 1] heeft afgerekend aan de hand van een - niet nader bekend gemaakt - getalscriterium. Nu het aantal faillissementen ook in het arrondissement Breda stijgt, is dit - ook blijkens het door de rechtbank Breda nagestreefde beleid - een reden om meer curatoren op de lijst te plaatsen, aldus nog steeds [appellanten]
3.3 Het hof overweegt als volgt.
Anders dan in grief II wordt betoogd meent ook het hof dat (het insolventieteam van) de rechtbank een zekere mate van vrijheid heeft om uitvoering te geven aan haar taak om effectief toe te zien op het handelen van curatoren en om - in dit kader - een benoemingenbeleid te voeren, wat met zich brengt dat de burgerlijke rechter beslissingen als hier aan de orde slechts met terughoudendheid kan toetsen. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat voor een rechterlijk ingrijpen slechts plaats is indien geoordeeld moet worden dat het insolventieteam van de rechtbank niet in redelijkheid tot de gewraakte beslissing heeft kunnen komen. Grief II faalt.
3.4 [appellanten] hebben geen grieven gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het door het insolventieteam van de rechtbank Breda gevoerde beleid dat heeft geleid tot het terugbrengen van het aantal curatoren tot een 30- of 40-tal, op zichzelf niet onrechtmatig is. Zij menen echter dat het insolventieteam van de rechtbank Breda haar in 2011 genomen beslissing om [appellant 2] en [appellant 1] te schrappen niet op dit aangescherpte beleid hadden mogen baseren, omdat dit zodanig onzorgvuldig, slecht gemotiveerd en in strijd met het rechtszekerheidbeginsel is, dat geoordeeld moet worden dat het insolventieteam van de rechtbank niet in redelijkheid (op rechtmatige wijze) tot de gewraakte beslissing heeft kunnen komen. Het hof deelt deze opvatting niet.
3.5 Zoals de rechtbank terecht heeft opgemerkt in haar brief van 14 december 2009 is het uitgangspunt dat de rechtbank in ieder faillissement die curator zal benoemen, die de rechtbank voor het betreffende faillissement het meest geschikt acht en dat er daarom ook geen recht bestaat op benoeming, ook niet indien een curator wel op de lijst is geplaatst en overigens aan alle voorwaarden voor benoeming voldoet. Het hof acht dit uitgangspunt, dat kennelijk (mede) aan de basis heeft gestaan van het door de rechtbank gevoerde beleid niet onredelijk. De rechtbank heeft in deze brief bovendien benadrukt dat het enkele voldoen aan de criteria niet voldoende is voor plaatsing op de lijst, dat ook andere omstandigheden daarbij een rol spelen en dat zij zich op dat punt een grote mate van beleidsvrijheid voorbehoudt. Van schending van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel is om die reden al geen sprake. In het licht van het voornoemd uitgangspunt brengt de omstandigheid dat het insolventieteam van de rechtbank Breda er naar streeft ten aanzien van de benoemingen van faillissementcuratoren een zo transparant mogelijk beleid te voeren, voorts niet met zich dat de rechtbank gehouden is haar beslissing om [appellant 1] en [appellant 2] niet op de lijst te handhaven (en dus in beginsel niet meer als faillissementscurator te benoemen) vooraf gemotiveerd aan hen had dienen mede te delen, dan wel vooraf nader had moeten onderbouwen dat het door haar gevoerde beleid juist is toegepast. Dit zou anders kunnen zijn, indien er aanleiding zou bestaan te veronderstellen dat sprake was van willekeur of van een concrete niet nagekomen toezegging. Het e-mailbericht van 22 augustus 2006 bevat geen toezegging die noopt tot een uitzondering op voornoemd uitgangspunt, reeds niet omdat het bericht dateert uit 2006 en daarna sprake is geweest van diverse ontwikkelingen, waarvan de rechtbank [appellanten] op de hoogte heeft gehouden. Omstandigheden die duiden op willekeur zijn niet gebleken. Niet in discussie is immers dat [appellant 1] en [appellant 2] ieder in de periode 2006 en 2012 gemiddeld in vijf faillissementen tot curator zijn benoemd, terwijl het gemiddelde over die periode tien keer per jaar bedroeg, waarmee vaststaat dat hun faillissementspraktijk niet de door het insolventieteam van de rechtbank Breda gewenste omvang had, terwijl voorshands evenmin voldoende aannemelijk is geworden dat de rechtbank Breda andere curatoren met een vergelijkbare faillissementspraktijk op de lijst heeft gehandhaafd.
3.6 De omstandigheid dat het aantal faillissementen in de regio Breda stijgt, maakt voorts niet dat het insolventieteam van de rechtbank Breda de schrapping van [appellant 1] en [appellant 2] moet heroverwegen. Door de rechtbank is immers gesteld dat door de herindeling van de gerechtelijke kaart het aantal curatoren is toegenomen, zodat naar het zich laat aanzien vooralsnog van uitbreiding van de lijst geen sprake zal zijn.
3.7 Dit een en ander betekent dat de grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen worden veroordeeld in de proceskosten en de wettelijke rente daarover zoals door de Staat gevorderd.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 11 oktober 2012;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 666,-- aan griffierecht en € 1.788,-- en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.J. van der Ven en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2013 in aanwezigheid van de griffier.