ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9207

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-0000 -12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep met betrekking tot drugshandel en redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht van 22 december 2011. De verdachte, geboren in Frankrijk in 1966 en thans gedetineerd in Nederland, was beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid heroïne, alsook van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van deze drugs. De tenlastelegging betrof een hoeveelheid van ongeveer 6372 gram heroïne, wat valt onder de Opiumwet.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien het dossier pas bijna een jaar na het instellen van hoger beroep door het hof was ontvangen. Ondanks deze schending heeft het hof, in overeenstemming met de advocaat-generaal, geen aanleiding gezien om de straf te verminderen.

De verdachte had geen recht op de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat hij geen Nederlandse nationaliteit bezat en ook geen Franse verblijfsvergunning had. Het hof heeft de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, bevestigd. De beslissing van het hof is genomen na het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek in hoger beroep, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn meegewogen, maar niet voldoende waren om tot een lagere straf te komen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Dordrecht bevestigd, met inachtneming van de eerder genoemde overwegingen.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000034-12
Parketnummer: 11-860378-11
Datum uitspraak: 10 april 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 22 december 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortejaar] 1966,
laatst opgegeven adres: [adres] (Frankrijk),
thans gedetineerd in de P.I. Zuid West -
HvB De Torentijd te Middelburg.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 maart 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 01 juni 2011 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 6372 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft/is verdachte opzettelijk - genoemde (grote) hoeveelheid heroïne in Rotterdam, in elk geval in Nederland, gekocht en/of - (vervolgens) met genoemde (grote) hoeveelheid heroïne (in een auto) richting de Nederlands-Belgische grens gereden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 01 juni 2011 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 6372 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof de hierna onder “Bespreking van de verweren” te vermelden aanvulling aanbrengt.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Bespreking van de verweren
Met betrekking tot de strafmaat
De raadsman heeft het volgende aangevoerd met betrekking tot de strafmaat:
1. er is sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM;
2. ten aanzien van de verdachte is de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna:
VI-regeling) niet van toepassing, nu hij niet de Nederlandse nationaliteit heeft en evenmin een Franse verblijfsvergunning bezit,
hetgeen in de strafmaat verdisconteerd zou dienen te worden.
1. Redelijke termijn
Op 2 januari 2012 is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 22 december 2011 en het dossier is pas op 13 december 2012 door het hof ontvangen. Nu de inzendingstermijn van zes maanden derhalve met zes maanden is overschreden, is sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM. Gelet op de voortvarende behandeling van het hoger beroep, nu op 10 april 2013, derhalve binnen zestien maanden na het instellen van hoger beroep arrest wordt gewezen, ziet het hof - overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal - geen aanleiding voor strafvermindering en volstaat het met deze constatering.
2. VI-regeling
Het hof overweegt dat, nu de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling ex artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht de executie van de straf betreft, dit voor het hof geen aanleiding vormt om de strafoplegging te matigen.
Het hof ziet, in de door de raadsman naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gelet
op hetgeen hiervoor is overwogen – met de advocaat-generaal - geen aanleiding tot het opleggen van een lagere straf dan in de in eerste aanleg opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. S.A.J. van ’t Hul en mr. D. Jalink, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.