Rolnummer: 22-002406-12
Parketnummer: 09-006886-11
Datum uitspraak: 18 april 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 4 mei 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1978,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 april 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven onder feit 2 vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 5 december 2010 te Voorschoten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich naar een aan de achterzijde van de woning ([adres]) te begeven en/of (vervolgens) een (niet slotvast afgesloten) schuurdeur te openen en/of (vervolgens) die schuur binnen te gaan en/of (vervolgens) rondom de woning te lopen en/of (vervolgens) opnieuw die schuur binnen te gaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 december 2010 te Voorschoten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], zich naar een aan de achterzijde van de woning [adres] heeft begeven en vervolgens een niet slotvast afgesloten schuurdeur heeft geopend en vervolgens die schuur is binnengegaan en vervolgens rondom de woning heeft gelop, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Zoals blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde omdat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het procesdossier stelt het hof het volgende vast.
Op 4 december 2010, omstreeks 01.55 uur, nam de getuige [getuige] waar, dat bij de schuur van de buren van perceel 180 twee mannen stonden en dat beide mannen donker gekleed waren en een capuchon op hun hoofd droegen. Voorts zag zij dat de mannen de deur van de schuur open deden en dat de mannen ongeveer 30 seconden in de schuur waren voordat zij weer naar buiten kwamen. Vervolgens zag zij dat de mannen vanuit de schuur naar de voorzijde van de woning liepen en zag zij, nadat de mannen ongeveer 20 seconden bij haar uit beeld waren geweest, de mannen weer in de richting naar de schuur terug liepen en aan de achterzijde van de woning rondliepen. Toen zij de politie aan de lijn had en politiemensen ter plaatse waren, zag zij dat de twee mannen wegrenden.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte] (naar het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) naar de woning was gegaan om een wietkwekerij te checken en dat hij samen met [medeverdachte] om en achter het huis heeft gelopen. Nadat hij een auto hoorde die hij herkende als een politieauto, is hij weggerend en in een vuilcontainer gedoken om zich te verbergen voor de politie.
Medeverdachte [medeverdachte] daarentegen heeft over hun aanwezigheid bij de woning verklaard dat zij op zoek waren naar de woning van ene "[naam]" - die later "[naam]" zou moeten heten - die [medeverdachte] nog geld schuldig was.
Het staat buiten twijfel dat waar getuige [getuige] in haar tegenover de politie afgelegde verklaring spreekt over twee mannen, zij het heeft over de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Andere personen heeft de politie niet aangetroffen en verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben hun aanwezigheid ter plaatse ook niet ontkend. Wel ontkennen zij dat zij in de schuur zijn geweest en een diefstal beraamden. Het hof hecht echter meer waarde aan de verklaring van getuige [getuige], omdat de door de verdachten afgelegde verklaringen zo van elkaar verschillen dat zij reeds daarom niet geloofwaardig zijn. De door [getuige] waargenomen handelingen duiden naar hun uiterlijke verschijningsvorm op een voorgenomen diefstal in vereniging. De door de verdachte en zijn medeverdachte aangedragen alternatieve interpretatie van wat [getuige] heeft waargenomen schuift het hof terzijde, omdat zij de verdachten - zoals hiervoor overwogen - niet gelooft.
Derhalve wordt het verweer van de raadsman door het hof verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal uit een woning.
Dit veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid bij de burgers.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 maart 2013, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder vele malen voor vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,
mr. J.M. van de Poll en mr. M.M. van der Nat, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 april 2013.