ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9210

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-001794-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een medegedetineerde in penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd in de P.I. Noord, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een medegedetineerde op 27 maart 2010 in Dordrecht. De verdachte zou samen met een medeverdachte de aangever, een medegedetineerde, hebben mishandeld door hem te stompen en met een conservenblik, dat in een sok was geplaatst, te slaan. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen voldoende consistent waren en dat de aangever niet zelf letsel had toegebracht, zoals door de verdediging werd gesuggereerd. Het hof verwierp de verweren van de raadsvrouw en achtte de verdachte schuldig aan de poging tot zware mishandeling. De verdachte had eerder onherroepelijk gevangenisstraffen ondergaan voor vergelijkbare feiten, waaronder een poging tot doodslag. Ondanks de ernst van het feit, besloot het hof geen straf op te leggen, gezien de reeds opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren voor andere misdrijven. Wel werd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met wettelijke rente, als gevolg van de immateriële schade die de aangever had geleden. Het hof legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001794-11
Parketnummer: 11-710021-11
Datum uitspraak: 24 april 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 1 maart 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1983,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de
P.I. Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 28 februari 2012 en 10 april 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en voorts is een beslissing gegeven omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 maart 2010 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal
- op het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van genoemde [benadeelde partij] te slaan en/of te stompen, - met een (conserven)blik (geplaatst in een sok) op het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van genoemde [benadeelde partij] te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 maart 2010 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]) meermalen, althans eenmaal,
- op het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van genoemde [benadeelde partij] te slaan en/of te stompen en/of
- met een (conserven)blik (geplaatst in een sok) op het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van genoemde [benadeelde partij] te slaan, waardoor voornoemde [benadeelde partij] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Uitdrukkelijk voorgedragen verweren en onderbouwde standpunten
Namens de verdachte is door de raadsvrouw, overeenkomstig haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities, aangevoerd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
1. De verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zijn onbetrouwbaar en kunnen derhalve niet voor het bewijs worden gebezigd, nu zij zelf niets hebben waargenomen en alleen kunnen verklaren uit tweede hand en van horen zeggen. De verklaring van [getuige 4] voegt niets toe aan het bewijs, nu hij van de aangever [benadeelde partij] heeft gehoord wie de daders zouden zijn geweest en hij - door informatie prijs te geven - de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen heeft aangetast.
2. De aangifte van [benadeelde partij] vindt geen steun in andere bewijsmiddelen, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, de zogenoemde "Unus testis, nullus testis-regel".
3. Niet valt uit te sluiten dat [benadeelde partij] zichzelf heeft toegetakeld omdat hij wist dat hij dan naar een andere P.I. zou worden overgeplaatst.
4. Er is geen DNA-onderzoek of vingerafdrukkenonderzoek gedaan naar het conservenblik en de sok.
Ter zake van de door de raadsvrouw gevoerde verweren overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof staan met betrekking tot het ten laste gelegde feit op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aangever [benadeelde partij] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat op 27 maart 2010 tijdens de ochtendrecreatie twee medegedetineerden, [verdachte] van cel 15 en [medeverdachte] van cel 18, zijn cel F-24 binnenkwamen en hem op zijn hoofd zowel stompten, als met een conservenblik sloegen dat in een sok zat. Toen zij weg gingen lieten zij sok en conservenblik achter. De aangever heeft zich tegen deze mishandeling verweerd en daardoor bulten op zijn hoofd, een gekneusde wijsvinger en duim, een blauwe linkerarm en blauw linkerbeen en een gescheurde linkeroorlel opgelopen. Toen omstreeks 11.15 uur de bewaker [getuige 4] bij zijn cel kwam, vertelde de aangever hem dat hij in elkaar was geslagen.
Deze verklaringen vinden steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3].
De getuige [getuige 2] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat de medegedetineerde [getuige 3] hem - direct na het incident - op de luchtplaats heeft verteld dat hij, [getuige 3], de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tegen betaling opdracht had gegeven [benadeelde partij] in elkaar te slaan. [getuige 3] vertelde hem ook dat de bewaarders tijdens de mishandeling werden afgeleid. Toen [getuige 2] dit van [getuige 3] hoorde, liepen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] rondjes op de luchtplaats.
De getuige [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij met een andere medegedetineerde over het incident sprak en dat de getuige [getuige 2] daar mogelijk bij heeft gestaan.
De getuige [getuige 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij direct na het incident bij de aangever op cel kwam en zag dat de aangever letsel had. Aangever noemde uit zichzelf de namen "[verdachte]" en "[medeplichtige]" en toen [getuige 4] hem vroeg of hij het had over de verdachte en medeverdachte [medeverdachte], heeft hij dit bevestigd. Voorts heeft [getuige 4] verklaard dat hij omstreeks 11.15 uur heeft gezien dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tezamen met de rest van de afdeling gingen luchten, maar dat de aangever [benadeelde partij] achterbleef in zijn cel. Ongeveer 5 tot 10 minuten daarvoor was een Poolse gedetineerde, [medeplichtige], naar zijn kantoor gekomen voor een gesprek dat plaatsvond op initiatief van die [medeplichtige]. Later heeft hij van een andere gedetineerde gehoord dat deze [medeplichtige] hem aan het afleiden was op het moment dat de aangever werd mishandeld.
Voorts blijkt uit de melding d.d. 27 maart 2010, opgemaakt door [getuige 4] en als bijlage gevoegd bij zijn verklaring bij de rechter-commissaris, dat, toen [getuige 2] door [getuige 4] werd gehoord, hij ongevraagd de namen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] aan [getuige 4] heeft gegeven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij]. Het verweer van de raadsvrouw wordt mitsdien verworpen.
1. Betrouwbaarheid verklaringen
Het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van genoemde getuigen te twijfelen. De verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3] die voor het bewijs worden gebezigd, zijn in onderling verband en samenhang bezien op de voor het bewijs dragende onderdelen voldoende consistent. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 4], die onafhankelijk van elkaar en over onderscheiden voorvallen hebben verklaard, op specifieke onderdelen een opvallende gelijkenis laten zien. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Nu de verklaringen van [getuige 1] niet voor het bewijs worden gebezigd, behoeft het daarop betrekking hebbende verweer geen bespreking meer.
2. Unus testis, nullus testis
Volgens artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering kan een bewezenverklaring niet op de verklaring(en) van slechts één getuige berusten.
Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangever [benadeelde partij] bij de politie en de rechter-commissaris voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals hiervoor reeds is overwogen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
3. Alternatieve lezing
De overigens niet nader onderbouwde stelling van de raadsvrouw dat de aangever [benadeelde partij] zichzelf zou hebben toegetakeld, acht het hof - mede gelet op de aangifte van [benadeelde partij] - niet aannemelijk en vindt bovendien geen steun in het dossier. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
4. Nader onderzoek sok en conservenblik
Het feit dat uit het dossier niet blijkt dat naar de sok en het conservenblik DNA-onderzoek of vingerafdrukkenonderzoek is gedaan, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 maart 2010 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen
- op het hoofd van genoemde [benadeelde partij] heeft gestompt en,
- met een conservenblik geplaatst in een sok op het hoofd van genoemde [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Geen straf
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een medegedetineerde. Met deze handelwijze heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat dit feit plaats vond nadat kennelijk bij medegedetineerden bekend geworden was dat het slachtoffer in voorlopige hechtenis verbleef in verband met een zedendelict en daarom een kwetsbare positie in de penitentiaire inrichting had.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2012, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk tot gevangenisstraffen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een poging tot doodslag en een poging zware mishandeling. Daarnaast is de verdachte bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 22 februari 2013 ter zake van - onder andere - doodslag, alsmede pogingen daartoe, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren. Dit vonnis is op 9 maart 2013 onherroepelijk geworden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op het volgende:
- een Pro Justitia rapportage d.d. 18 mei 2012, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog;
- een brief van het NIFP d.d. 12 juli 2012, opgemaakt door T.S. van der Veer, psychiater.
Uit voornoemde stukken blijkt dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het opmaken van een rapportage.
Het hof acht de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal in hoger beroep geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf voor het bewezenverklaarde feit, maar zal, gelet op voorgaande inmiddels onherroepelijk geworden veroordeling tot zestien jaren gevangenisstraf - met toepassing van het bepaalde in artikel 9a Wetboek van Strafrecht - aan de verdachte geen straf opleggen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder primair en subsidiair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In eerste aanleg is deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 500,-, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,- en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof heeft in hoger beroep geen wensenformulier ontvangen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw wenst te voegen. De vordering is derhalve aan het oordeel van het hof onderworpen tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 500,-.
Nu de politierechter heeft verzuimd te beslissen ten aanzien van de in eerste aanleg gevorderde wettelijke rente, zal het hof hieromtrent alsnog een beslissing geven (HR 20 april 2010, LJN BL4038).
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het in hoger beroep aan de orde zijnde bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
27 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 36f, 45, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het primair bewezen verklaarde aan de verdachte geen straf wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 500,- (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door mr. F.A.M. Bakker,
mr. R.C. Langeler en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 april 2013.