Rolnummer: 22-002314-11
Parketnummer: 09-901074-10
Datum uitspraak: 26 maart 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank 's-Gravenhage van 1 april 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 4 november 2011, 13 april 2012, 23 oktober 2012 en 12 maart 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is volledig toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Aan de verdachte is de hoofdelijke verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 418,98 ten behoeve van het slachtoffer.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 23 december 2010 tot en met 24 december 2010, op een tijdstip voor de nachtrust bestemd, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (schouder)tas met inhoud en/of een (of meer) (plastic) tas(sen) met inhoud, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- voor die [benadeelde partij] gaan staan en/of (daarbij) die [benadeelde partij] indringend aankijken en/of
- (vervolgens) die [benadeelde partij] vastpakken bij de nek en/of zijn, verdachtes, arm rondom de nek van die [benadeelde partij] klemmen en/of
- (vervolgens/daarbij) die [benadeelde partij] over de trap (naar buiten) mee sleuren/trekken en/of
- (vervolgens) die [benadeelde partij] op de grond drukken en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, hand over/op de mond en/of op de ogen van die [benadeelde partij] drukken en/of
- (vervolgens) (met kracht) rukken/trekken van de (schouder)tas van de schouder van die [benadeelde partij] en/of met kracht rukken/trekken van die plastic tas(sen) uit de hand(en) van die [benadeelde partij].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, overeenkomstig hetgeen is verwoord in de door hem aan het hof overgelegde - en in het dossier gevoegde - pleitnota's d.d. 4 november 2011 en 13 april 2012. Hetgeen de raadsman hieromtrent heeft betoogd komt er in de kern weergegeven op het navolgende neer. Er heeft geen spiegelconfrontatie van de verdachte met de aangeefster plaatsgevonden en er zijn geen foto's en proces-verbaal van bevindingen opgemaakt van de kleding die de verdachten droegen tijdens of na de aanhouding door de politie op 23 december 2010. Het openbaar ministerie heeft daarom doelbewust en met grote veronachtzaming van verdachtes belangen diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak onherstelbaar tekortgedaan, hetgeen schending van de beginselen van een goede procesorde oplevert.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zeer kort, nadat een beroving heeft plaatsgevonden, waarbij aangeefster meldt dat zij ter hoogte van de [adres] beroofd is door 2 Surinaamse mannen, waarvan 1 een pet droeg, en dat deze zijn weggereden met een rode personenauto van een Japans merk, zien politie-agenten, die op weg zijn naar de Dedemsvaartweg, een rode personenauto, van het merk Mitsubishi, rijden met daarin 3 mannen met een Surinaams uiterlijk, waarvan 1 met pet op. Nog voordat de bestuurder zijn auto stil heeft gezet zien zij dat een inzittende, de latere verdachte een tas en papieren via het portierraam naar buiten gooit. Voorts heeft de rechter-commissaris geconstateerd dat de verdachte en zijn broer een sterke gelijkenis met elkaar hebben (hadden) (zie de foto's op de pagina's 36 en 66 van het dossier), waardoor op voorhand al aannemelijk was dat de aangeefster de beide broers niet van elkaar zou kunnen onderscheiden. Met betrekking tot de kleding heeft de politie overigens wel aan de verdachte (p. 114), medeverdachte [medeverdachte 1] (p.163) en de medeverdachte [medeverdachte 2] (p. 111) gevraagd om de eigen kleding en/of die van de medeverdachten te omschrijven, hetgeen, naar het oordeel van het hof, heeft geresulteerd in bruikbare informatie.
Het feit dat geen spiegel- of fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden en geen proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt omtrent of foto's zijn gemaakt van de kleding die de verdachten op 23 december 2010 droegen, levert in de gegeven omstandigheden dan ook geen ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde op waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak zou zijn tekortgedaan. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2010 op een tijdstip voor de nachtrust bestemd, te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een schoudertas met inhoud en plastic tassen met inhoud,toebehorende aan [benadeelde partij], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het:
- die [benadeelde partij] vastpakken bij de nek en een arm rondom de nek van die [benadeelde partij] klemmen en
- vervolgens/daarbij die [benadeelde partij] over de trap mee sleuren en
- vervolgens die [benadeelde partij] op de grond drukken en
- vervolgens een hand over de mond en op de ogen van die [benadeelde partij] drukken en
- vervolgens met kracht trekken van de schoudertas van de schouder van die [benadeelde partij] en met kracht trekken van die plastic tassen uit de hand van die [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat de verdachte geen kennis had van het plan om aangeefster te beroven, in de auto is gebleven, niet voldoet aan het door de aangeefster opgegeven signalement en dat niet kan worden bewezen dat de verdachte medepleger is geweest van de beroving. Niet de verdachte is de door aangeefster genoemde (hoofd)dader 1 met het petje, maar de medeverdachte [medeverdachte 2].
Het hof overweegt hieromtrent naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en op grond van gebezigde bewijsmiddelen als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat zij is beroofd door twee jongens met een Surinaams/Antilliaans uiterlijk, rond de leeftijd van 20 à 30 jaar, waarbij dader 1 jonger leek dan dader 2. Dader 1, volgens aangeefster de hoofddader, had een vol postuur en droeg onder meer een (van onderen) donkere klep (verklaring aangeefster bij RHC) en een halflange jas. Nadat zij door dader 1 en dader 2 met geweld was beroofd van haar tassen, is aangeefster de trap opgelopen en heeft zij gezien dat de daders in een roodkleurige personenauto van Japans merk instapten. Geen van de twee daders stapte in aan de bestuurderszijde. Nadat de verdachten de auto waren ingestapt, reed de auto onmiddellijk met slippende banden weg (p. 70, 71 en 131).
Nadat de politie is gebeld zijn, enkele minuten later, de verdachte en de medeverdachten in de omgeving aangehouden. De verdachte en de medeverdachten zaten op dat moment in een roodkleurige Mitsubishi. De verdachte zat naast de bestuurder aan de passagierszijde. De medeverdachte [medeverdachte 1] zat achter in de auto en medeverdachte [medeverdachte 2] zat achter het stuur. Kort voor de aanhouding hebben verbalisanten gezien dat de verdachte een tas en papieren uit het autoraam naar buiten gooide.
De politie heeft een onderzoek ingesteld in de rode Mitsubishi waarin de verdachte en de medeverdachten zijn aangehouden. In deze auto zijn, onder meer, goederen aangetroffen van de aangeefster die bij de beroving op 23 december 2010 van haar zijn weggenomen.
Alle inzittenden van de auto hebben tegenover de politie verklaard dat zij de beroving niet hebben gepleegd. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben voorts elke betrokkenheid bij de beroving en wetenschap vooraf ontkend.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte en de medeverdachte bij hem in de roodkleurige Mitsubishi zaten en het plan hadden opgevat om een zwak en weerloos persoon te beroven door diens tas eraf te trekken. Toen de verdachte en de medeverdachte de aangeefster uit de bus zagen stappen, hebben zij met elkaar erover gesproken om haar te beroven. De verdachte en de medeverdachte liepen naar de flat waar de aangeefster naartoe was gelopen.
[medeverdachte 2] stopte de auto, ging zelf plassen en verloor de aangeefster, de verdachte en de medeverdachte uit het oog. [medeverdachte 2] verklaarde dat hij wel kon raden wat er gebeurde. Enige tijd later kwamen de verdachte en de medeverdachte naar de auto gerend. Nadat zij waren ingestapt zeiden zij tegen [medeverdachte 2] dat hij hard moest wegrijden. [medeverdachte 2] verklaarde dat hij hard weg reed en dat hij heeft gezien dat de verdachte en de medeverdachte tassen bij zich hadden die de aangeefster eerder bij zich droeg. Ook vertelden de verdachte en de medeverdachte hem dat zij de aangeefster hadden beroofd.
Uit de beschrijvingen van de kleding van de drie inzittenden in de auto kan, voor zover in deze van belang, het volgende worden afgeleid:
- De verdachte droeg een half lange jas en een pet.
- [medeverdachte 2] droeg een kleurige, geblokte bodywarmer en een pet.
- [medeverdachte 1] had die avond een muts (dus geen pet) bij zich, maar heeft die op een gegeven moment afgedaan.
Hieruit volgt dat de verdachte - met uitsluiting van de twee andere verdachten - de enige is die voldoet aan de door aangeefster gegeven beschrijving van de hoofddader, namelijk als drager van een half lange jas en een klep.
Voorts heeft de aangeefster gezien dat de twee overvallers aan de passagierszijde van de auto zijn ingestapt en dat de auto onmiddellijk nadat zij waren ingestapt weg reed (p.131). Ook hieruit volgt dat niet de bestuurder van de auto, [medeverdachte 2] - die ook een petje droeg - (hoofd)dader 1 is, maar de verdachte.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de verdachte de door aangeefster beschreven (hoofd)dader 1 is en dat de verdachte en de medeverdachten het plan hebben opgezet om de aangeefster te beroven en dat zij dat plan ook gezamenlijk hebben uitgevoerd. Geen van hen heeft zich daarvan gedistantieerd, terwijl daartoe wel de mogelijkheid bestond. Het hof is derhalve van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van het feit dat de verdachte samen met anderen de aangeefster heeft beroofd. Gelet op de medische verklaring omtrent de verwondingen van aangeefster in combinatie met de verklaring van de aangeefster zelf, is voorts komen vast te staan dat de beroving met geweldpleging is gepaard gegaan.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde getuigenverklaring van [medeverdachte 2], gelet op de onbetrouwbaarheid hiervan, dient te worden uitgesloten van gebruik als bewijs.
Het hof heeft vastgesteld dat [medeverdachte 2] verklaringen heeft afgelegd bij de politie, bij de rechter-commissaris, bij de raadsheer-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep. [medeverdachte 2] heeft verschillend verklaard, maar is - afgezien van zijn tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring - niet afgeweken van de kern van zijn verklaringen tegenover de politie. [medeverdachte 2] heeft de verklaringen bij de politie op 24 en 25 december 2010 bovendien afgelegd op het moment dat hij, de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] in beperking zaten. Het hof acht de tegenover de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte 2], waarin hij ook zich zelf belast, authentiek en betrouwbaar. Derhalve zal het hof uitsluitend de verklaringen van [medeverdachte 2] bij de politie als bewijs bezigen en zijn overige verklaringen uitsluiten van het bewijs.
Het door de raadsman gevoerde verweer dat de verdachte niet in staat was om te rennen wordt door het hof verworpen. De verdachte heeft blijkens zijn eigen verklaring (p. 137) de kneuzing al voor 13 december 2010 opgelopen en zou voorts op 24 december 2010, de dag na de beroving, beginnen als postsorteerder bij TNT. Ook hieruit volgt dat aannemelijk is dat hij op 23 december 2010 voldoende hersteld was van zijn blessure.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een brute beroving van een oudere vrouw, waarin de verdachte veruit het grootste aandeel heeft gehad. Het slachtoffer is, terwijl zij onderweg was naar haar huis, met geweld bestolen van diverse goederen. Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden. Dit blijkt ook uit de verklaring die het slachtoffer op 4 januari 2011 bij de politie heeft afgelegd en haar slachtofferverklaring van 30 oktober 2011. Blijkens deze stukken heeft het slachtoffer veel pijn en letsel overgehouden aan het bij de beroving gebruikte geweld. Naast letsel en pijn heeft het slachtoffer ernstige emotionele schade opgelopen als gevolg van de beroving. De eerste twee weken na de beroving was ze erg moe, kon ze zich niet concentreren en vergat ze alles. Uit haar slachtofferverklaring blijkt verder dat zij zich tot op heden nog onveilig voelt en als gevolg daarvan een langere route naar huis loopt omdat deze naar haar gevoel veiliger is. Het slachtoffer durft de begraafplaats van haar man niet meer te bezoeken als het donker wordt. Zij verklaart ten slotte dat de kwaliteit van haar bestaan ten gevolge van het toedoen van de daders zeer ingrijpend is uitgehold.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor een straatroof en andere vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de speciale en generale preventie - van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde en thans door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, gelet op met name verdachtes aandeel in de beroving. Het hof acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.256,95 (waarvan € 450,- immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag, inclusief de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde en heeft op grond daarvan verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.256,95 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.256,95 (duizend tweehonderdzesenvijftig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 806,95 (achthonderdzes euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 1.256,95 (duizend tweehonderdzesenvijftig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 806,95 (achthonderdzes euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. H. van den Heuvel en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 maart 2013.