Rolnummer: 22-003263-12
Parketnummer: 10-730366-11
Datum uitspraak: 31 januari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1971,
thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen gegeven omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen, een en ander als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 29 september 2011 te Rotterdam, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of met bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij], hebbende verdachte (telkens)
- met zijn tong aan/in de vagina en/of aan/tussen de schaamlippen van die [benadeelde partij] gelikt en/of
- met zijn tong aan de tepel(s) en/of een/de borst(en) van die [benadeelde partij] gelikt en/of
- zijn tong in de mond van die [benadeelde partij] geduwd en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
- die [benadeelde partij] (meermalen) heeft geslagen en/of geschopt tegen het lichaam en/of het hoofd en/of
- de kleding van die [benadeelde partij] heeft uitgetrokken;
subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2011 te Rotterdam, met iemand, te weten [benadeelde partij], van wie hij, verdachte, wist dat die [benadeelde partij] in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die [benadeelde partij] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij], namelijk het
- likken aan de vagina en/of aan/tussen de schaamlippen van die [benadeelde partij] en/of
- likken aan de borsten van die [benadeelde partij] en/of
- (tong)zoenen van die de [benadeelde partij];
2. primair
hij op of omstreeks 29 september 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] (meermalen) heeft geslagen en/of geschopt tegen het lichaam en/of het hoofd (tengevolge waarvan die [benadeelde partij] het bewustzijn heeft verloren), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten
[benadeelde partij]), (meermalen) heeft geschopt en/of geslagen tegen het hoofd en/of het lichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3. hij op of omstreeks 29 september 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten
[benadeelde partij 2]), (meermalen) heeft geslagen en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is - overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof het volgende.
Het hof is - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat het meermalen met de handen slaan tegen het hoofd van het slachtoffer [benadeelde partij] in het onderhavige geval geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Hiertoe is redengevend, dat bij gebreke van informatie daarover in het procesdossier en bij gebreke van bewijs voor daarop gericht opzet, in de onderhavige zaak slechts tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging kan worden gekomen, indien naar algemene ervaringsregels het meermalen met de handen slaan tegen het hoofd van aangeefster de aanmerkelijke kans met zich brengt dat zij als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Gelet op de inhoud van de aangifte ten aanzien van de gegeven klappen is het hof van oordeel dat aan een dergelijke algemene ervaringsregel thans niet is voldaan.
Het hof acht - overeenkomstig het standpunt van de raadsman - mitsdien niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd.
Het hof zal daarom de verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [benadeelde partij] niet betrouwbaar is. Indien moet worden aangenomen dat deze aangeefster niet de waarheid heeft verteld, sluit volgens de raadsman het dossier een alternatief scenario niet uit. De raadsman heeft betoogd dat een dergelijk alternatief scenario zou kunnen zijn, dat de verdachte eerst met instemming van aangeefster [benadeelde partij] seksuele handelingen bij/met haar heeft verricht en haar vervolgens heeft mishandeld zoals ten laste gelegd onder 2, een en ander als vermeld in de door hem overgelegde pleitaantekeningen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aangeefster [benadeelde partij] heeft gedetailleerd en in hoofdlijnen consistent verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte bij haar heeft verricht. Haar verklaringen vinden steun in de resultaten van het DNA-onderzoek zoals neergelegd in het NFI-rapport d.d. 19 april 2012, alsmede in de verklaringen van aangeefster/getuige [benadeelde partij 2], die in grote lijnen overeenkomen met de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij]. De raadsman heeft de mogelijkheid opgeworpen dat de aangeefster er wellicht enig belang bij had om ten behoeve van het voortbestaan van haar relatie anders dan de waarheid te verklaren. Dat zulks inderdaad het geval was, volgt naar het oordeel van het hof niet uit het dossier en is ook niet anderszins door de verdediging aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat het door de raadsman geschetste alternatieve scenario weerlegging vindt in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, mede gelet op het navolgende.
De inhoud van de verklaring van aangeefster [benadeelde partij] luidt
- samengevat en zakelijk weergegeven - dat zij in de woning van de verdachte ruzie met hem kreeg, waarna hij haar zo hard heeft geslagen dat zij buiten bewustzijn is geraakt. Toen zij bijkwam, merkte zij dat de verdachte haar met zijn handen betastte en met zijn tong over haar hele lichaam likte. In het door de raadsman geschetste scenario zou er daarentegen eerst vrijwillig seks zijn geweest tussen de verdachte en aangeefster [benadeelde partij], waarna hij haar zou hebben mishandeld. Het hof acht dit laatste scenario veel minder logisch dan de door de aangeefster beschreven gebeurtenissen, nu in dat laatste scenario geen logische verklaring kan worden gevonden dan wel door de raadsman wordt aangedragen voor het tegen [benadeelde partij] en [benadeelde partij 2] gepleegde geweld. Daar komt bij dat het alternatieve scenario geen steun vindt in de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd. Deze stelt zich immers van het gebeuren niets te kunnen herinneren.
Gelet op het vorenstaande, acht het hof een alternatief scenario en al hetgeen de raadsman ter onderbouwing hiervan heeft aangevoerd, niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.
Dat de verdachte wist dat die [benadeelde partij] in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde, staat naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel vast, gelet op de door aangeefster [benadeelde partij] omtrent de mishandeling en de situatie waarin zij nadien bij haar positieven kwam afgelegde verklaring.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 29 september 2011 te Rotterdam, met iemand, te weten [benadeelde partij], van wie hij, verdachte, wist dat die [benadeelde partij] in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij], namelijk het
- likken aan de vagina en tussen de schaamlippen van die [benadeelde partij] en
- likken aan de borsten van die [benadeelde partij] en
- tongzoenen van die [benadeelde partij];
2. hij op 29 september 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde partij] meermalen heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd en het lichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3. hij op 29 september 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde partij 2] meermalen heeft geslagen en geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Met iemand van wie hij weet dat zij in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft twee vrouwen, aangeefster [benadeelde partij] en aangeefster [benadeelde partij 2], die na het uitgaan met hem en zijn twee vrienden waren meegegaan naar het huis van de verdachte, mishandeld, zoals bewezen is verklaard. Daarnaast heeft de verdachte seksuele handelingen - waaronder het binnendringen van het lichaam - gepleegd bij aangeefster [benadeelde partij], terwijl hij wist dat zij buiten bewustzijn of lichamelijk onmachtig was.
Aangeefster [benadeelde partij] heeft als gevolg van het tegen haar gepleegde geweld onder andere een hersenschudding opgelopen. De verdachte heeft met deze handelwijze op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Deze gebeurtenis moet voor hen buitengewoon beangstigend zijn geweest en voor aangeefster [benadeelde partij] ook bijzonder vernederend. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden doorgaans lange tijd psychische schade. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij van aangeefster [benadeelde partij] blijkt dat zij nog last heeft van de bewezen verklaarde feiten.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een mishandeling en voorts andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 januari 2012. Geadviseerd wordt, indien de verdachte schuldig wordt bevonden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat, vanwege de afwijzende houding van de verdachte, een reclasseringstoezicht onuitvoerbaar is. Mogelijk kan tijdens de detentie worden gestart met een motiveringstraject, dat uiteindelijk kan leiden tot behandeling.
Het hof ziet gelet op laatstgenoemd reclasseringsadvies geen aanleiding een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Het hof is - alles overwegende en mede gezien de vrijspraken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt. Daarmee wijkt het hof af van wat in hoger beroep is gevorderd. Naast voornoemde partiële vrijspraken is de reden hiervoor dat voor feiten als de bewezen verklaarde in vergelijkbare gevallen doorgaans lagere straffen worden opgelegd dan in hoger beroep is gevorderd.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd. Als gemachtigde van de benadeelde partij heeft mr. R. Besemer een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 10.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,-.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd. Als gemachtigde van de benadeelde partij heeft [gemachtigde] Rek een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 305,81.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 12,31.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 12,31 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 243 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder
1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.000,- (duizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 1.000,- (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 12,31 (twaalf euro en eenendertig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van € 12,31 (twaalf euro en eenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. le Clercq-Meijer,
mr. C.J. van der Wilt en mr. M.M. van der Nat, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2013.