Rolnummer: 22-003048-11
Parketnummer: 09-082968-09
Datum uitspraak: 24 januari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juni 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1990,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en is de schadevergoedingsmaatregel toegepast
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2009 te Katwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] (met kracht) tweemaal, althans eenmaal, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag, in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van die [benadeelde partij] heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2009 te Katwijk opzettelijk een persoon (te weten [benadeelde partij]),
- in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (vervolgens) tweemaal, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft getrapt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2009 te Katwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] met kracht tweemaal, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag, tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman gemotiveerd betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Op grond van de inhoud van het dossier zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, stelt het hof vast dat de verdachte zich kort voorafgaande aan het bewezenverklaarde reeds enkele malen aan geweldpleging door [benadeelde partij] had onttrokken door zich van hem te verwijderen en dat deze [benadeelde partij] telkens weer de confrontatie met de verdachte zocht. In zoverre was er onmiddellijk voorafgaande aan het bewezenverklaarde naar het oordeel van het hof een situatie gerezen die zou kunnen worden aangemerkt als een waarin van de verdachte niet langer kon worden gevergd dat hij zich wederom vergeefs van [benadeelde partij] zou verwijderen, zodat verdediging was geboden. Het hof is echter van oordeel dat het bewezenverklaarde trappen tegen het hoofd van de op de grond liggende [benadeelde partij] de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschrijdt. Uit de inhoud van het dossier, waarbij het hof met name belang hecht aan de eigen verklaring van de verdachte dat hij niet wist waarom hij trapte, is voorts niet aannemelijk geworden dat deze overschrijding van de noodzakelijke verdediging het gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Het beroep op noodweerexces wordt mitsdien verworpen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uren in beginsel een passende en geboden reactie vormt. Naar het oordeel van het hof heeft de behandeling van de zaak evenwel niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof neemt hierbij met name de overschrijding van de termijn van inzending van de stukken van het geding na het instellen van het hoger beroep in aanmerking. Het hof zal de overschrijding van deze termijn verdisconteren in de strafmaat en in plaats van de hiervoor overwogen taakstraf een taakstraf voor de duur van 70 uren opleggen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde, tot bedragen van € 842,78 (materieel) en € 750,- (immaterieel). In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot deze in hoger beroep opnieuw gevorderde bedragen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van bedragen van € 490,46 (ter zake van materiële schade) en van € 750,- (ter zake van immateriële schade), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met niet-ontvankelijkverklaring terzake van het meer of anders verzochte.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-.
Voor het overige immateriële deel van de vordering, alsmede voor het volledige materiële deel, levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c en 22d, zoals zij heden gelden, en de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 500,- (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. F.A.M. Bakker,
mr. G.J.W. van Oven en mr. R.M. Bouritius, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 januari 2013.
Mr. G.J.W. van Oven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.