rolnummer 22-000443-12
parketnummer 10-812243-11
datum uitspraak 18 maart 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1984,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 maart 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2009 te Maassluis ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet hem een knietje heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2009 te Maassluis opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 1]), een knietje heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 18 december 2010 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door de band(en) lek te prikken;
hij op of omstreeks 18 december 2010 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Overschiese Dorpsstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [benadeelde partij 3]) letsel en/of schade was toegebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] is beslist als nader in het vonnis omschreven.
Voorts is aan de verdachte twee keer de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en in overeenstemming met het standpunt van de verdediging - behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Gelet op het tijdsverloop tussen de datum van het ten laste gelegde feit, te weten 20 maart 2009, en de datum waarop de medische verklaring is opgesteld, te weten 19 juni 2009 (kennelijk naar aanleiding van informatie over het letsel van de orthodondist d.d. 12 mei 2009), kan naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat [benadeelde partij 1] als gevolg van de aan de verdachte ten laste gelegde handelingen letsel heeft opgelopen, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2009 te Maassluis opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 1]), een knietje heeft gegeven, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
hij op 18 december 2010 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig toebehorende aan [benadeelde partij 2] heeft beschadigd door banden lek te prikken;
hij op 18 december 2010 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Overschiese Dorpsstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander te weten [benadeelde partij 3]schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de op 28 april 2009 tegenover de politie afgelegde bekennende verklaring van de verdachte van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat hij voorafgaande het verhoor niet is gewezen op zijn recht om een raadsman te consulteren. Nu de verklaring van de verdachte niet voor het bewijs kan worden gebezigd, resteert onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal opgesteld op 1 juli 2009 door verbalisant L. van den Bos is de verdachte op 28 april 2009 omstreeks 11.00 uur op het politiebureau verschenen om een verklaring af te leggen. Nadat hem de cautie was gegeven, heeft de verdachte in vrijheid een verklaring afgelegd. Na het afleggen van zijn verklaring heeft de verdachte het politiebureau verlaten.
Op grond van hetgeen in bovengenoemd proces-verbaal is gerelateerd, stelt het hof vast dat jegens de verdachte geen dwangmiddel is toegepast en dat de verdachte zich vrijwillig op het politiebureau heeft gemeld. Niet is gebleken dat de verdachte zijn verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd.
Het standpunt van de raadsman, inhoudende dat een verdachte jegens wie geen dwangmiddel wordt toegepast, dient te worden gewezen op zijn recht een raadsman te consulteren, vindt geen steun in het recht. De verdachte is immers in de gelegenheid geweest om voorafgaande aan zijn gang naar het politiebureau een raadsman te raadplegen.
Het verweer van de raadsman dient dan ook te worden verworpen.
Nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die nopen tot uitsluiting van de bekennende verklaring van de verdachte, is het hof van oordeel dat op grond van die verklaring en de aangifte van [benadeelde partij 1], wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte de bestuurder van het busje is geweest. In dat verband heeft de raadsman verzocht rechtspsycholoog P.J. van Koppen als deskundige te benoemen teneinde laatstgenoemde onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van de - door de politierechter voor het bewijs gebezigde - enkelvoudige fotoconfrontaties.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Nu het verzoek van de raadsman een verzoek tot het doen van nader onderzoek behelst, dient het te worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium.
Het hof is zich ervan bewust dat meervoudige herkenningsconfrontaties wegens hun grotere betrouwbaarheid bij de bewijsvoering in het algemeen de voorkeur verdienen boven de enkelvoudige confrontaties. Om die reden dient bij het gebruik van de resultaten van een enkelvoudige (foto)confrontatie dan ook de nodige terughoudendheid te worden betracht.
Niet gebleken is van omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de enkelvoudige fotoconfrontatie in de onderhavige zaak op onrechtmatige wijze heeft plaatsgehad. In dat verband merkt het hof nog op dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft medegedeeld de gang van zaken rondom de enkelvoudige fotoconfrontatie als weergegeven in het proces-verbaal niet te betwisten en overigens niet heeft kunnen aangeven wat er volgens hem onderzocht diende te worden.
In de bewuste bestelbus is een drinkbeker van Mac Donalds met speeksel met daarin DNA-materiaal aangetroffen dat met dat van de verdachte 'matcht'. De verdachte heeft verklaard dat hij weleens in een dergelijke bus heeft gereden en dat hij regelmatig bij Mac Donalds frisdrank koopt. Bezien in het licht van de omstandigheid dat door vier getuigen - onafhankelijk van elkaar - gelijkluidende, bepaald specifieke signalementen van de bestuurder van het busje zijn opgegeven die, naar het hof heeft waargenomen, overeenkomen met het uiterlijk van de verdachte, kan naar het oordeel van het hof echter buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte de bestuurder van het busje is geweest.
In de onderhavige zaak stelt het hof derhalve vast dat de resultaten van de enkelvoudige (foto)confrontatie slechts dienen ter aanvulling op het overigens ruim voorhanden zijnde bewijsmateriaal.
Nu de resultaten van de enkelvoudige fotoconfrontatie slechts dienen ter aanvulling op het overige bewijsmateriaal en niet is gebleken van enige onrechtmatigheid, is naar het oordeel van het hof het doen van nader onderzoek niet noodzakelijk voor enige in de onderhavige zaak te nemen beslissing.
Het verzoek van de raadsman wordt dan ook afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1 subsidiair:
Mishandeling;
2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
3:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde partij 1] door laatstgenoemde een knietje te geven als gevolg waarvan die [benadeelde partij 1] pijn heeft bekomen. Door zijn handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een auto door autobanden lek te steken. Feiten als het onderhavige leiden tot ergernis en financiële schade bij de betrokkenen.
Diezelfde dag heeft de verdachte als bestuurder van een bestelbus de plaats van een ongeval verlaten, terwijl hij wist dat hij door zijn handelwijze schade aan een auto had veroorzaakt. Door aldus te handelen, heeft de verdachte er blijk van gegeven geen oog te hebben voor de belangen van zijn medeweggebruikers.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 februari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte vaker onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voorts houdt het hof in het nadeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat de verdachte er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 respectievelijk 3 ten laste gelegde tot een bedrag van € 110,00 respectievelijk € 785,52.
In eerste aanleg is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toegewezen tot het gevorderde bedrag. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is toegewezen tot een bedrag van € 60,00, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
In hoger beroep zijn de vorderingen aan de orde tot de in eerste aanleg toegewezen bedragen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen dienen te worden toegewezen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte twee keer de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof hebben de benadeelde partijen genoegzaam aangetoond dat de in eerste aanleg toegewezen materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde. De vorderingen zullen dan dienovereenkomstig ook worden toegewezen.
De toewijzing van de vorderingen brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers
Nu vaststaat dat de verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte telkens de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag ten behoeve van het slachtoffer op de wijze zoals hierna vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vorderingen tot schadevergoeding van na te melden benadeelde partijen ter zake van het onder 2 respectievelijk 3 bewezen verklaarde tot na te melden bedragen en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [benadeelde partij 2] een bedrag van € 60,00 (zestig euro);
- [benadeelde partij 3] een bedrag van € 785,52 (zevenhonderd vijfentachtig euro en tweeënvijftig eurocent).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichtingen op tot betaling aan de Staat van
- een bedrag van € 60,00 (zestig euro) ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) dag;
- een bedrag van € 785,52 (zevenhonderd vijfentachtig euro en tweeënvijftig eurocent) ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3], voor welk bedrag in het geval volledige betaling nog volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen,
telkens met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis die betalingsverplichtingen niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komen te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat in zoverre komen te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. M. Moussault en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 maart 2013.
Mr. P.H. Holthuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.