ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9623

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.115.602-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsbeschikking met betrekking tot huurrecht standplaats

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, betreft het een echtscheidingsbeschikking waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Jonkman, verzoekt de bestreden beschikking deels te vernietigen en opnieuw te bepalen dat zij de huurster zal zijn van de standplaats gelegen aan [adres] in [plaats]. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.G. Ouwejan, verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en heeft tevens een incidenteel appel ingediend. De zaak is op 15 februari 2013 mondeling behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank had in de eerdere beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het verzoek van de vrouw ten aanzien van het huurrecht van de standplaats afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Het geschil draait om de juridische status van de huurovereenkomst die de man met de gemeente [naam gemeente] heeft gesloten. De vrouw stelt dat deze huurovereenkomst moet worden aangemerkt als huur van een standplaats, terwijl de man betoogt dat het gaat om huur van losse grond.

Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak pro forma aan te houden tot 26 oktober 2013, zodat partijen de onherroepelijke uitspraak inzake de status van de huurovereenkomst aan het hof kunnen overleggen. Tot die tijd houdt het hof iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Kamminga en Van de Poll, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 april 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 april 2013
Zaaknummer : 200.115.602/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-230
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.G. Ouwejan te Breukelen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 25 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 augustus 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 28 december 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel en tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend.
De vrouw heeft een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend, gedateerd 12 februari 2013.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 26 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 2 januari 2013 een brief van diezelfde datum zonder met een bijlage;
- op 5 februari 2013 een faxbericht diezelfde datum met bijlagen, ingekomen als brief op 6 februari 2013.
van de zijde van de man:
- op 17 januari 2013 een brief van diezelfde datum met een bijlage;
De zaak is op 15 februari 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en – voor zover in hoger beroep van belang – het verzoek van de vrouw ten aanzien van het huurrecht van de standplaats gelegen te [plaats] aan het [adres], afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is het huurrecht van de losse grond/de standplaats, gelegen te [plaats] aan het [adres].
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking deels te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat zij de huurster zal zijn van de standplaats gelegen te [plaats] aan het [adres], kosten rechtens.
3. De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in hoger beroep, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt de man te bepalen dat de vrouw nimmer medehuurster van de huurovereenkomst betreffende het [adres] is geworden, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren.
In het voorwaardelijk zelfstandig verzoek verzoekt de man, indien het incidenteel appel niet slaagt, te bepalen dat hij bij uitsluiting de huurder zal zijn van de grond dan wel de standplaats aan het [adres], zulks op grond van het bepaalde in artikel 7A:1623g lid 5 BW.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
5. Het hof overweegt als volgt. Het meest verstrekkende geschilpunt betreft de vraag wat de juridische status is van de huurovereenkomst die de man met de gemeente [naam gemeente] heeft gesloten betreffende het perceel [adres] te [plaats]. Indien, zoals de vrouw stelt, deze huurovereenkomst is aan te merken als huur van een standplaats in de zin van artikel 7:236 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de vrouw ingevolge artikel 7:266 BW van rechtswege medehuurder. In dat geval kan in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen een beslissing worden gegeven omtrent de toedeling van dit huurrecht aan een van partijen: de man of de vrouw. Indien de huurovereenkomst echter te beschouwen is als betreffende huur van losse grond, zoals de man stelt, is het ten zeerste de vraag of dit huurrecht wel kan worden voortgezet door de vrouw.
6. De vraag naar de juridische status van de betreffende huurovereenkomst – standplaats of losse grond - is, zoals ter zitting van het hof door beide partijen is verklaard, door de man voorgelegd aan de kantonrechter te [woonplaats]. Het komt het hof dan ook geraden voor om de behandeling van de onderhavige zaak aan te houden totdat daarop onherroepelijk is beslist. Het hof zal de behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot 26 oktober 2013, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de onherroepelijke uitspraak inzake de status van de huurovereenkomst aan het hof over te leggen en zich uit te laten over de verdere voortgang van de zaak.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot 26 oktober 2013, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de onherroepelijke uitspraak inzake de status van de huurovereenkomst aan het hof over te leggen en zich uit te laten over de verdere voortgang van de zaak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Kamminga en Van de Poll, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2013.