ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9701

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.109.148/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. van Leuven
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarigen met ernstige bezwaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen, die inmiddels 16 en 17 jaar oud zijn. De vader had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 maart 2012 aangevochten, waarin hem het recht op omgang met de kinderen was ontzegd. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat, verweerde zich tegen het verzoek van de vader en stelde dat de kinderen ernstige bezwaren hebben tegen omgang met hun vader. Tijdens de zitting heeft de vader zijn grieven toegelicht en betoogd dat de omgang met de kinderen niet schadelijk zou zijn. Hij voerde aan dat de kinderen niet bang voor hem zijn en dat er geen onderbouwing is voor het ontzeggen van het omgangsrecht.

De moeder daarentegen betoogde dat de vader zijn grieven niet voldoende toelichtte en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat contact met de vader niet in het belang van de kinderen is. De moeder verwees naar eerdere rapporten van de raad voor de kinderbescherming, die concludeerden dat omgang met de vader schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de minderjarigen ernstige bezwaren hebben tegen omgang met de vader, vooral gezien hun leeftijd en de eerdere ervaringen met hem.

Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en de vader het recht op omgang met de minderjarigen ontzegd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof benadrukte dat de huidige situatie en de gevoelens van de minderjarigen leidend zijn in deze beslissing, en dat er geen ruimte is om de situatie te verbeteren tijdens de minderjarigheid van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 januari 2013
Zaaknummer : 200.109.148/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-5786
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L. Kuijper te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.A. Meijer te Alphen aan den Rijn.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 28 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 maart 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 20 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 6 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 23 november 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 28 november 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 16 oktober 2012 een brief van diezelfde datum.
De zaak is op 5 december 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw M. Koot en mevrouw I.J. Slobbe namens de raad.
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om mondeling hun mening kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - met wijziging in zoverre van de beschikking van 7 juli 2004 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de beschikking van 30 maart 2005 van dit hof - bepaald dat met ingang van 29 maart 2012 geen omgangsregeling zal gelden tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] (verder: [minderjarige 1]), en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] (verder: [minderjarige 2]), verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en hem het recht op omgang en/of het gezag over de minderjarigen toe te kennen.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader voert drie grieven aan waarin hij het volgende stelt. De ontwikkeling van de minderjarigen zal niet worden geschaad door een (meer uitgebreide) omgangsregeling met hem. Hij moet wel in staat worden geacht om omgang te hebben met de minderjarigen. Hij betwist dat er bij hem een gebrek aan inzicht is in de problematiek van de minderjarigen en hun gevoelens omtrent het contact met hem en hij kan zich niet verenigen met de conclusie dat de minderjarigen ernstige bezwaren hebben tegen de omgang met hem.
Ter zitting bij het hof heeft de vader zijn grieven mondeling toegelicht. Hij stelt – onder meer – dat hij in het raadsrapport van 27 december 2011 geen onderbouwing leest op grond waarvan hij geen omgang zou mogen hebben met de minderjarigen. Hij verwijst – onder meer – naar de door hem overgelegde foto’s van hem met de minderjarigen waaruit volgens hem blijkt dat zij niet bang zijn voor hem en het bij hem naar hun zin hebben. Ook verwijst hij naar het rapport raadsonderzoek civiele zaken van [datum] 2003 van H. Geleynse. Dat rapport is volgens de vader goed en wel overwogen opgesteld. Uit dit laatste rapport volgt dat een omgangsregeling moet worden vastgesteld tussen de vader en de minderjarigen.
5. De moeder betoogt dat de vader zijn grieven niet toelicht, zodat zij er niet nader op in kan gaan. Volgens haar dient de vader daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts verwijst zij naar haar inleidend verzoekschrift, haar pleitnota en het rapport van de raad van 27 december 2011. De moeder is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat contact met de vader niet in het belang van de minderjarigen is. Met name [minderjarige 2] ervaart problemen en is onder behandeling van een jeugdpsycholoog. De moeder is voorts van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er aan de kant van de vader redenen zijn om het contact niet in het belang van de minderjarigen te achten. Vanaf de behandeling ter zitting in eerste aanleg heeft de vader de minderjarigen – terwijl de minderjarigen hebben aangegeven behoefte te hebben aan rust – bijna dagelijks benaderd. De vader kan zich kennelijk niet inleven in de wereld van de minderjarigen.
Ter zitting heeft de moeder betoogd dat de minderjarigen inmiddels 16 en 17 jaar zijn. Volgens de moeder is dat te oud voor het opleggen van een omgangsregeling. De minderjarigen hebben duidelijke bezwaren tegen omgang met de vader en ondervinden daarvan nadeel. Daarnaast heeft de vader geen inzicht in de problematiek van de minderjarigen hetgeen nodig is voor het mogelijk maken van een omgangsregeling.
6. De raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het advies zoals vermeld in het raadsrapport van 27 december 2011, te weten dat de vader het recht op omgang met de minderjarigen dient te worden ontzegd omdat de omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen, omdat beide kinderen twaalf jaar of ouder zijn en bij hun verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met de vader hebben doen blijken en omdat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarigen.
Ontvankelijkheid
7. Het hof overweegt als volgt. De vader heeft ter zitting bij het hof zijn beroepschrift en grieven nader onderbouwd en toegelicht. De moeder heeft hierop mondeling kunnen reageren. Gelet hierop zal het hof, nu dit in dit geval niet in strijd met de eisen van een goede procesorde wordt geacht, hetgeen de vader heeft aangevoerd, inhoudelijk beoordelen. De vader is ontvankelijk in het hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling.
8. Vast staat dat het geschil alleen de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen betreft. Aan het door de vader in hoger beroep verzochte komt, voorzover hij daarbij het woord ‘gezag’ heeft gebruikt, geen betekenis toe, gelet op de grieven en de toelichting daarop. Ten overvloede wijst het hof er op dat de rechtbank reeds bij beschikking van 13 mei 2011 het verzoek van de vader hem mede met het gezag over de minderjarigen te belasten, heeft afgewezen, welke beslissing onherroepelijk is geworden.
9. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij het hof is gebleken dat de minderjarigen, als gevolg van hetgeen zij in het verleden met de vader hebben meegemaakt, althans als zodanig hebben ervaren ernstige bezwaren hebben tegen omgang met de vader. De ernstige bezwaren liggen vooral ook in het gegeven dat de minderjarigen zich nog steeds niet door de vader met rust gelaten en gerespecteerd voelen. Dit blijkt met name ook uit de inhoud van voornoemd rapport van de raad. Gezien de leeftijd van de minderjarigen ([minderjarige 1] is 17 jaar en wordt [geboortedatum] 2013 18 jaar, [minderjarige 2] is 16 jaar) en de op dit moment bij de minderjarigen bestaande ernstige weerstand tegen de omgang die al langere tijd en consistent aanwezig is, is er naar het oordeel van het hof thans geen tijd en ruimte meer om tijdens de minderjarigheid iets wezenlijks aan deze situatie te verbeteren, als het al mogelijk zou zijn.
Het hof is van oordeel dat de vader op grond van de door de minderjarigen geuite ernstige bezwaren tegen omgang met de vader, het recht op omgang met de minderjarigen op grond van artikel 1:377a lid 3 onder c BW ontzegd dient te worden. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen en de vader het recht op omgang met de minderjarigen ontzeggen. De verwijzing door de vader naar een eerder onderzoek van de raad in of omstreeks 2003 en de daaruit voortvloeiende conclusies in het rapport van [datum] 2003 kan niet tot een andere conclusie leiden: het hof ziet zich geconfronteerd met de feiten en omstandigheden zoals die zich in het heden presenteren.
10. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juli 2004 en de beschikking van dit hof van 30 maart 2005:
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarigen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Van Leuven en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2013.