ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1460

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-000130-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door wurging met hondenriem in relatie tot toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zijn vriendin, met wie hij samenwoonde, heeft omgebracht door haar te wurgen met een hondenriem. De verdachte heeft na de daad geprobeerd de hond en zichzelf te doden en heeft zich vervolgens bij de politie aangegeven. Tijdens de rechtszittingen heeft de verdachte spijt betuigd, maar hij kon niet verklaren hoe hij tot deze gruwelijke daad is gekomen. Deskundigen hebben unaniem geconcludeerd dat de verdachte niet lijdt aan een psychiatrische stoornis en volledig toerekeningsvatbaar is. Het hof heeft vastgesteld dat de onverklaarbaarheid van het handelen van de verdachte, in combinatie met zijn geringe probleembesef, een gerede kans op recidive met zich meebrengt. De verdachte heeft zijn vriendin zonder enige invoelbare aanleiding van het leven beroofd, wat heeft geleid tot onherstelbaar leed voor de nabestaanden. Het hof heeft daarom besloten tot een hogere straf dan gebruikelijk in vergelijkbare gevallen, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000130-13
Parketnummer: 09-758619-12
Datum uitspraak: 30 mei 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 december 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Utrecht - Huis van Bewaring locatie Nieuwegein, te Nieuwegein.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 mei 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van de impliciet primair ten laste gelegde moord vrijgesproken en ter zake van
de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- een hondenriem om de nek/hals van die [slachtoffer] gelegd en/of
- (vervolgens) die riem strak getrokken om haar nek/hals, waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen en/of geen adem meer kon halen, althans
- de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de impliciet primair ten laste gelegde moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van de primair ten laste gelegde moord
Nu op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld op welk moment de verdachte het besluit heeft genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat hij behoort te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juni 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- een hondenriem om de nek/hals van die [slachtoffer] gelegd en
- vervolgens die riem strak getrokken om haar nek/hals, waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen en geen adem meer kon halen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zijn vriendin [slachtoffer], met wie hij samenwoonde en - naar eigen zeggen - erg gelukkig was, zonder enige invoelbare aanleiding van het leven beroofd, door haar te wurgen met een hondenriem. De verdachte heeft [slachtoffer] daarna op bed gelegd en aangekleed. Vervolgens heeft hij ook de kat van [slachtoffer] door middel van verwurging om het leven gebracht. Nadat de verdachte tevergeefs heeft geprobeerd de hond en zichzelf te doden, heeft hij zich bij de politie aangegeven.
Door deze gruwelijke en volkomen onbegrijpelijke daad heeft de verdachte [slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven. De daad heeft plaatsgevonden in de woning waar zij samen woonden, bij uitstek een plek waar [slachtoffer] zich veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte - die door de ouders van [slachtoffer] als de ideale schoonzoon werd gezien - heeft door zijn handelen de nabestaanden van [slachtoffer] en haar naaste vrienden onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook is gebleken uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] zoals zij deze ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. In het bijzonder de inmiddels twintigjarige dochter, de ouders en de broer van [slachtoffer] moeten leven met het onbevattelijke feit dat hun leven voort zal duren zonder hun geliefde moeder, dochter dan wel zus.
Vanzelfsprekend brengt het handelen van de verdachte tevens beroering en gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij degenen die er kennis van nemen.
De verdachte heeft te kennen gegeven spijt te hebben van zijn daad en berouwvol te zijn. Hij zegt niet te begrijpen hoe hij tot deze gruwelijke daad heeft kunnen komen. Hij heeft echter juist over hetgeen in hem omging na het wakker worden en voorafgaand aan de misse daad niet nader kunnen of willen verklaren en hij heeft er ook geen blijk van gegeven écht te willen onderzoeken hoe hij tot dit gewelddadige feit heeft kunnen komen.
Blijkens een de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2013 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op:
- een beknopt reclasseringsadvies d.d. 29 juni 2012, opgemaakt en ondertekend door M. van Gent, reclas-seringswerker, en R. Scheenstra, leidinggevende;
- een tripelrapport/milieuonderzoek d.d. 29 november 2012, opgemaakt en ondertekend door L.C. Stelwagen, milieuonderzoeker, en M. Verburgt, leidinggevende;
- een Pro Justitia rapportage d.d. 3 december 2012, opgemaakt en ondertekend door A.M.M. van der Reijken, psychiater;
- een reclasseringsadvies d.d. 4 december 2012, opgemaakt en ondertekend door M. van Gent, reclasseringswerker, en H. Arendse, leidinggevende;
- een Pro Justitia rapportage d.d. 7 december 2012, opgemaakt en ondertekend door R. Thomassen, psychiater;
- een Pro Justitia rapportage d.d. 11 december 2012, opgemaakt en ondertekend door M.H. Keppel, GZ-psycholoog.
Uit de rapportages komt naar voren dat de verdachte een normaal leven leidde waarin hij, afgezien van zijn forse schulden, alles op orde leek te hebben. Waarom het bewezen verklaarde daadwerkelijk plaats kon vinden, is vanuit gedragswetenschappelijk oogpunt niet te verklaren. De deskundigen komen unaniem tot de conclusie dat de verdachte niet lijdt aan en ziekelijke of psychiatrische stoornis of en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, ook niet ten tijde van het bewezen verklaarde feit, en menen dat hij derhalve als volledig toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Net als de rechtbank neemt het hof die conclusie over.
Gelet op de onverklaarbaarheid van het handelen van de verdachte, bezien in combinatie met het betrekkelijk geringe probleembesef van de verdachte - hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep slechts verklaard in de toekomst eerder om hulp te vragen bij zijn naasten indien dat nodig is - acht het hof een gerede kans op recidive aanwezig. Dat de verdachte - volgens eigen verklaring - in plots opkomende paniek tot een zo gewelddadige daad met dodelijke afloop is gekomen en juist degene van wie hij naar eigen zeggen veel hield zonder enige (nader genoemde) reden van het leven heeft beroofd, brengt naar oordeel van het hof mee dat de maatschappij in algemene zin zo lang mogelijk beschermd dient te worden tegen de verdachte. Het hof zal om die reden een hogere straf opleggen dan in vergelijkbare gevallen het geval is.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat op het bewezen verklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige, geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens geldt dan wel gold.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. A.A. Schuering en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 mei 2013.
Mr. A.A. Schuering en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.