PROMIS
Rolnummer: 22-004582-12
Parketnummer: 09-711580-11
Datum uitspraak: 2 mei 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 september 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op
[geboortejaar] 1965,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 april 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde partij] (meermalen) met een mes in het bovenlichaam (in het hart en/of in een long) te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof is anders dan de rechtbank en het openbaar ministerie van oordeel dat op basis van het dossier zoals daarvan gebleken is uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan en derhalve niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om kalm en rustig na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Nu het hof derhalve niet bewezen acht dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, behoort hij van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes in het bovenlichaam (in het hart en in een long) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - de verklaring van aangever [benadeelde partij] onvoldoende betrouwbaar is om voor de bewijsvoering mee te nemen. Daarnaast heeft de raadsvrouw het alternatieve scenario aangevoerd dat het bloed van het slachtoffer niet op het mes van de verdachte terecht is gekomen doordat de verdachte het slachtoffer zou hebben gestoken. Dit zou zijn gebeurd toen het slachtoffer bij een eerdere ontmoeting het mes van de verdachte zou hebben geleend voor het uitschrapen van zijn cokepijp. Het slachtoffer zou zichzelf bij die gelegenheid hebben verwond. Eén en ander overeenkomstig de overgelegde pleitnotities.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat de door aangever [benadeelde partij] afgelegde verklaringen kunnen worden aangemerkt als op hoofdlijnen consistent terwijl zij op essentiële punten steun vinden in de overige bewijsmiddelen, zodat het hof deze betrouwbaar acht.
De enkele omstandigheid dat [benadeelde partij] de naam van degene door wie hij werd gestoken, in tegenstelling tot aan buurman [getuige], niet direct aan de politie heeft willen prijsgeven, kan daaraan naar 's hofs oordeel niet afdoen. Ook overigens is naar 's hofs oordeel noch uit de zich in het dossier bevindende stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep een voor het bewijs relevant aanknopingspunt te destilleren voor de mogelijkheid dat [benadeelde partij], die al vijftien tot twintig jaar bevriend was c.q. omging met verdachte, verdachte valselijk met de beschuldiging van een misdrijf als het onderhavige zou hebben willen belasten. Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het alternatieve scenario met betrekking tot het op het mes van de verdachte aangetroffen bloed van het slachtoffer overweegt het hof dat de zich in het dossier bevindende stukken noch het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aanknopingspunten bieden voor dat scenario. Het alternatieve scenario strookt evenmin met verdachtes eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij - direct nadat het slachtoffer zijn mes zou hebben gebruikt voor het uitschrappen van zijn cokepijp, bij welke gelegenheid hij, het slachtoffer zich zou hebben verwond - geen bloed op de handen van het slachtoffer had waargenomen. Het hof acht mitsdien het alternatieve scenario niet aannemelijk en verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van de bewijsmiddelen met de verklaring van verdachte voor zover inhoudende dat het in beslag genomen mes van hem is.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn hart en long te steken. Als gevolg hiervan zijn twee spoedoperaties nodig geweest om het leven van het slachtoffer te redden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat de gevolgen niet nog ernstiger zijn geweest is niet te danken aan het handelen van de verdachte.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 10 april 2012, opgemaakt door reclasseringswerker mevrouw D.E. Ockerse-May en de inhoud van het reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 24 november 2011, opgemaakt door reclasseringswerker S. Verbeek. Voorts leidt het hof uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep af dat verdachte thans doende is zijn leven een wending ten goede te geven.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof heeft daarbij gelet op de strafoplegging in soortgelijke zaken.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, ten bedrage van in totaal € 1.432,47. Voorts is een vergoeding gevorderd voor geleden immateriële schade ten bedrage van € 2.000,-.
In eerste aanleg is de vordering wegens materiële schade toegewezen tot een bedrag van € 261,61 en is het overigens gevorderde niet-ontvankelijk verklaard. De vordering wegens immateriële schade is volledig toegewezen. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd.
De verdediging heeft de gevorderde materiële schade gemotiveerd betwist en zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van hof.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 246,-, bestaande uit de kosten wegens eigen risico zorgverzekering 2011 ad € 170,- en de kosten voor rechtsbijstand ad € 76,-, aan materiële schade is geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Deze bedragen zijn derhalve voor toewijzing vatbaar. Wat betreft de overige gevorderde materiële schadeposten is naar 's hofs oordeel niet komen vast te staan dat deze een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor de overige posten niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor volledige toewijzing ad € 2.000,-.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.246,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes, met betrekking tot welke het bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven, mes.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.246,- (tweeduizend tweehonderdzesenveertig euro) bestaande uit 246,- (tweehonderdzesenveertig euro) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 2.246,- (tweeduizend tweehonderdzesenveertig euro) bestaande uit € 246,- (tweehonderdzesenveertig euro) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer,
mr. R.M. Bouritius en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 mei 2013.