PROMIS
Rolnummer: 22-005953-11
Parketnummer: 10-650182-11
Datum uitspraak: 17 mei 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1984,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 mei 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij
op of omstreeks 24 mei 2011 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (vanuit een woning, gelegen aan de De Klerkstraat) heeft weggenomen een laptop en/of (een) mobiele telefoon(s) en/of sieraden en/of een sieradendoosje en/of EUR 19.000,-, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [benadeelde partij 2], te dwingen tot de afgifte van een laptop en/of (een) mobiele telefoon(s) en/of sieraden en/of een sieradendoosje en/of EUR 19.000,-, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (telkens) hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de (rechter)slaap, althans op het hoofd van die [benadeelde partij 2] heeft gezet en/of gehouden en/of
- dat/een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [benadeelde partij 2] gericht heeft gehouden en/of
- (vervolgens) die [benadeelde partij 2] (de woning in) heeft geduwd en/of
- op dreigende toon heeft toegevoegd de woorden: "Geld, geld" en/of "Als je schreeuwt ga je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 01 juli 2011 te Rotterdam
een of meerdere onderde(e)l(en) en/of hulpstuk(ken) (kast van een vuurwapen en/of slede van een vuurwapen en/of loop van een vuurwapen en/of trekkergroep van een vuurwapen en/of patroonhouder van een vuurwapen)
welke van wezenlijke aard is/zijn en specifiek bestemd is/zijn voor een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Beretta, type 950B, kaliber .22 short,
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 4 kogelpatronen, kaliber .22 Long (voorzien van bodemstempel C (CCI) (waarvan de lengte is ingekort, teneinde deze kogelpatronen geschikt te maken voor kaliber .22 short),
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op 24 mei 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (vanuit een woning, gelegen aan de De Klerkstraat) heeft weggenomen een laptop en mobiele telefoons en sieraden en een sieradendoosje en enig geldbedrag,
toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2],
welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de rechterslaap van die [benadeelde partij 2] heeft gezet en
- die [benadeelde partij 2] (de woning in) heeft geduwd en
- op dreigende toon heeft toegevoegd de woorden: "Geld, geld" en "Als je schreeuwt ga je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
hij op 01 juli 2011 te Rotterdam
onderdelen en/of hulpstukken (kast van een vuurwapen en slede van een vuurwapen en loop van een vuurwapen en trekkergroep van een vuurwapen en patroonhouder van een vuurwapen)
welke van wezenlijke aard zijn en specifiek bestemd zijn voor een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Beretta, model 950B, kaliber .22 short,
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 4 kogelpatronen, kaliber .22 Long (voorzien van bodemstempel C (CCI) (waarvan de lengte van de projectielen is ingekort, teneinde deze kogelpatronen geschikt te maken voor kaliber .22 short),
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van onder 1 ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, één en ander zoals weergegeven in diens ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde schriftelijke pleitaantekeningen.
Dit verweer vindt grotendeels zijn verwerping in de door het hof in deze gebezigde bewijsmiddelen.
Weliswaar zijn de in deze naar voren gekomen signalementen van de getuigen niet op alle punten eenduidig, maar dat kan niet afdoen aan de omstandigheid dat de verdachte als dader in deze naar het oordeel van het hof wel past in het signalement van een donkere Surinaamse/Hindoestaanse man met zeer kort haar tegen kaal aan. Daarnaast heeft de verdachte zelf ook aangegeven brildragend te zijn en een bril draagt met een donkergrijs tot zwart montuur. Voorts is er een band tussen de verdachte en zijn mededader nu hij volgens de bevindingen van de politie samen met zijn mededader in deze eerder en wel in 2010, betrokken is geweest bij een bedreiging en komt het adres van verdachte voor op de adressenlijst van de bij de bij de mededader aangetroffen TomTom in de Volkswagen met kenteken [kentekennummer].
Aangeefster [benadeelde partij 2] heeft de donkere Surinaamse/Hindoestaanse man zien roken en waargenomen dat hij het is geweest die bij haar naar het toilet is gegaan. Op dit toilet is een sigarettenpeuk gevonden waarop celmateriaal is aangetroffen waarvan een DNA-profiel is verkregen. Dit DNA-profiel bleek na vergelijking te matchen met het DNA-profiel van de verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is volgens het Nederlands Forensisch Instituut kleiner dan 1 op 1 miljard. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het de verdachte is geweest die het celmateriaal op de peuk heeft achtergelaten. De verdachte heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring gegeven. De verdediging heeft het scenario geschetst dat een ander een peuk van verdachte uit een openbare asbak, een asbak in een auto, opgepakt van straat zou hebben meegenomen, maar het aldus geschetste scenario is naar het oordeel van het hof uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op geen enkele wijze aannemelijk geworden. In weerwil van het betoog van de verdediging komt het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de in deze gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, dan ook tot de slotsom dat het verdachte onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Hetgeen de verdediging in dit verband nog heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen. Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, tengevolge waarvan de aldaar in beslag genomen goederen dienen te worden uitgesloten van het bewijs evenals de bevindingen dienaangaande. De raadsman heeft in dat verband aangevoerd dat er zich in het dossier geen machtiging tot binnentreden van de rechter-commissaris noch een vordering tot doorzoeking van de officier van justitie bevindt. Derhalve is niet voldaan aan de vereisten van respectievelijk artikel 110 en 97 van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de rechter-commissaris kennelijk onjuist is voorgelicht om tot doorzoeking van de woning van de verdachte over te gaan, nu er ten tijde van het besluit om tot doorzoeking over te gaan geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Eén en ander overeenkomstig de overlegde pleitaantekeningen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De stelling van de raadsman dat zich in het dossier geen machtiging tot binnentreden bevindt mist feitelijke grondslag, nu zich in het dossier een proces-verbaal "Machtiging tot het binnentreden in een woning" (ongenummerd) d.d. 1 juli 2011, opgemaakt door hulpofficier van justitie G.P.A. van de Kamp, bevindt. Voor het binnentreden van de woning door de rechter-commissaris zelf is geen machtiging vereist. In het dossier bevindt zich voorts een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2011 (p. 140) van mr. J. Boender, officier van justitie, waaruit blijkt dat zij op 29 juni 2011 een vordering tot doorzoeking heeft gedaan aan de rechter-commissaris en dat de rechter-commissaris op 30 juni 2011 een machtiging tot doorzoeking heeft afgegeven. Op 1 juli 2011 is na de aanhouding van de verdachte de woning in aanwezigheid van een (andere) rechter-commissaris doorzocht. Aangezien de rechter-commissaris in persoon bij de doorzoeking aanwezig is geweest, is een schriftelijke machtiging niet vereist. Hoewel het wenselijk wordt geacht dat de schriftelijke stukken met betrekking tot de vordering van de officier van justitie aan het dossier worden toegevoegd, is met voornoemd proces-verbaal naar het oordeel van het hof afdoende verantwoording afgelegd over de gang van zaken voorafgaande aan de doorzoeking. De beslissing van een rechter-commissaris om tot doorzoeking van een woning over te gaan kan slechts marginaal op haar rechtmatigheid worden getoetst. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal "PV aanvraag doorzoeking tot inbeslagneming" (p. 221 e.v.), inhoudende diverse omstandigheden die een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de verdachte te rechtvaardigden, heeft de rechter-commissaris in casu in redelijkheid tot die beslissing kunnen komen. De stelling van de raadsman dat de rechter-commissaris kennelijk op onjuiste of onvolledige wijze is voorgelicht is op geen enkele wijze onderbouwd noch anderszins aannemelijk geworden. Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een woningoverval. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers gemaakt. Het is algemeen bekend dat een dergelijk misdrijf bij slachtoffers daarvan nog lang gevoelens van angst teweeg brengt. Daarnaast maken gewapende overvallen als de onderhavige een ernstige inbreuk op de rechtsorde in het algemeen en brengen deze gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Voorts heeft de verdachte zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Weliswaar betrof het een defect vuurwapen, doch kan het ongecontroleerde bezit hiervan niet getolereerd worden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek door een psychiater en de reclassering, waardoor het hof geen inzicht heeft kunnen krijgen in verdachtes persoonlijke omstandigheden en zijn geestesgesteldheid. Het hof kan daar derhalve bij de stafoplegging geen rekening mee houden en gaat uit van de volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Het hof acht het evenals de rechtbank van belang om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Het hof heeft voorts bij de bepaling van de op te leggen straf ambtshalve geconstateerd dat in de onderhavige strafzaak op 13 november 2011 hoger beroep is ingesteld. De stukken van het geding zijn eerst op 16 november 2012 - meer dan twaalf maanden na het instellen van hoger beroep - ter griffie van het hof binnengekomen. De verstreken tijd wettigt de conclusie dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal derhalve de overschrijding van de bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat en het beoogde op te leggen onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf met één maand bekorten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde, ten bedrage van in totaal €20.659,96. Deze vordering is opgebouwd uit de posten 'gestolen geld' ad € 19.500,-, 'laptop' ad € 699,-, 'mobiele telefoon' ad € 400,- en 'reiskosten' ad € 60,46. Voorts is een vergoeding gevorderd voor geleden immateriële schade ten bedrage van € 300,-. Daarnaast is verzocht voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
In eerste aanleg is de vordering wegens materiële schade in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaard en is de vordering wegens immateriële schade volledig en hoofdelijk toegewezen. Voorts is de wettelijke rente toegewezen en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat de posten 'laptop' en 'mobiele telefoon' voor hoofdelijke toewijzing vatbaar zijn, inclusief de wettelijke rente, en dat de overige posten niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat ook deze voor hoofdelijke toewijzing vatbaar is, inclusief de wettelijke rente. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de posten 'laptop' en 'mobiele telefoon' een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 1 bewezen verklaarde. Het hof zal, rekening houdende een economische afschrijving van 25%, de gevorderde bedragen toewijzen tot respectievelijk € 524,25 en € 300,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke over dit bedrag vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. De behandeling van de overige gevorderde materiële schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor de overig gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van deze schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is gelden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor volledige toewijzing ad € 300,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke over dit bedrag vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte het onder 1 ten laste gelegde samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaald is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.124,25 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ad € 5,52 (reiskosten) en immateriële schade € 2.120,- als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde. Daarnaast is verzocht voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
In eerste aanleg is de vordering wegens materiële schade geheel toegewezen en is de vordering wegens immateriële schade hoofdelijk toegewezen tot een bedrag € 2.000,-. Voorts is de wettelijke rente toegewezen en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] overeenkomstig de eerdere beslissing van de rechtbank wordt besloten.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gevorderde reiskosten ad € 5,52 een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 1 bewezen verklaarde en zal deze derhalve volledig toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke over dit bedrag vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing ad € 2.000,-. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve in zoverre worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke over dit bedrag vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het onder 1 ten laste gelegde samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaald is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.005,52 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 41 (eenenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.124,25 (duizend honderdvierentwintig euro en vijfentwintig eurocent) bestaande uit € 824,25 (achthonderdvierentwintig euro en vijfentwintig eurocent) materiële schade en € 300,- (driehonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële en materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van € 1.124,25 (duizend honderdvierentwintig euro en vijfentwintig eurocent) bestaande uit € 824,25 (achthonderdvierentwintig euro en vijfentwintig eurocent) materiële schade en
€ 300,- (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.005,52 (tweeduizend vijf euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 5,52 (vijf euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van € 2.005,52 (tweeduizend vijf euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 5,52 (vijf euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en
€ 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. W.J. van Boven en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 mei 2013.
Mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.