ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2205

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.104.534/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • M. van Kempen
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarige en vader in het kader van ernstig verstoorde verstandhouding

In deze zaak, die op 5 juni 2013 door het Gerechtshof Den Haag is behandeld, staat de omgangsregeling tussen een minderjarige, geboren in 1999, en zijn vader centraal. De minderjarige heeft ernstige bezwaren tegen omgang met zijn vader, wat door de bijzondere curator is bevestigd. De bijzondere curator heeft aangegeven dat het niet in het belang van de minderjarige is om een omgangsregeling vast te leggen, omdat de minderjarige duidelijk en stellig heeft aangegeven geen contact met zijn vader te willen. Dit standpunt is niet ingeprent door anderen, maar is een eigen mening van de minderjarige, die zich zorgen maakt over de negatieve bejegening van zijn naasten door zijn vader.

Het hof overweegt dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders, maar dat dit recht kan worden ontzegd indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de ontwikkeling van het kind. De vader heeft betoogd dat de bijzondere curator zijn taak niet goed heeft uitgevoerd en dat er eenzijdig is gehandeld. De moeder steunt de conclusie van de bijzondere curator en verzet zich tegen de verzoeken van de vader om een nader onderzoek.

Het hof concludeert dat de minderjarige, die inmiddels 13 jaar oud is, in staat is zijn eigen mening te vormen. De slechte verstandhouding tussen de ouders belemmert de mogelijkheid tot een gezonde ouder-kind relatie. Het hof ziet geen reden om getuigen te horen of een nader deskundigenonderzoek te gelasten, omdat de mening van de minderjarige, in combinatie met de overige feiten en omstandigheden, voldoende is om tot een beslissing te komen. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de vader het recht op omgang met de minderjarige ontzegd, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 juni 2013
Zaaknummer : 200.104.534/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-7463
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat eerst mr. drs. M.JG. Schroeder thans mr. drs. C.M. Schouten te Den Haag,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Perfors te Leiden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. G.E. van der Pols,
kantoorhoudende te Rotterdam,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarige [minderjarige],
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 22 augustus 2012. Bij die beschikking is de bijzondere curator benoemd om de minderjarige middels de bijzondere curator de gelegenheid te bieden zich jegens zijn ouders uit te spreken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
De bijzondere curator heeft bij brief van 18 december 2012 zijn bevindingen aan het hof kenbaar gemaakt.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 14 februari 2013 een brief van diezelfde datum;
- op 14 februari 2013 een akte wijziging verzoek;
- op 31 mei 2013 een brief van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
- op 29 januari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 25 februari 2013 een brief van diezelfde datum;
- op 30 mei 2013 een brief van diezelfde datum.
Het hof acht zich op grond van voormelde stukken voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding de mondelinge behandeling voort te zetten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen voldoende in de gelegenheid zijn gesteld op de ingekomen stukken te reageren. Het hof heeft de beschikking bepaald op heden.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige).
2. De bijzondere curator acht het niet in het belang van de minderjarige dat een omgangsregeling tussen hem en zijn vader wordt vastgelegd. De bijzondere curator voert daartoe aan dat de minderjarige duidelijk en stellig is in zijn mening dat hij geen contact met zijn vader wenst. Dat standpunt is naar het oordeel van de bijzondere curator een eigen standpunt van de minderjarige dat niet is ingeprent door anderen. De minderjarige heeft er moeite mee dat de personen waarvan hij houdt door de vader gediskwalificeerd en negatief bejegend worden. Hierdoor ontbreekt het vertrouwen van de minderjarige in zijn vader. Daarenboven heeft de vader in de ogen van de minderjarige nooit een vaderrol vervuld.
Voorts is er naar het oordeel van de bijzondere curator sprake van ontbreken van vertrouwen tussen de vader en de moeder, niet alleen gericht in de persoon maar ook in de rol als moeder respectievelijk vader en diskwalificeren de ouders elkaar in de rol als ouder.
3. De vader stelt dat de bijzondere curator zich niet heeft gehouden aan de opdracht van het hof, althans de opdracht niet op juiste wijze heeft uitgevoerd. De bijzondere curator heeft de zaak eenzijdig benaderd en geen pogingen ondernomen de moeder en de minderjarige inzicht te geven in het belang van omgang tussen de minderjarige en de vader, noch in de visie en gevoelens van de vader. De bijzondere curator heeft zich passief opgesteld, hoewel gezien de opdracht van het hof een actieve houding vereist was. De bijzondere curator had zich moeten inspannen een begin van een normale verstandhouding tussen de vader en de minderjarige op te bouwen, oplossingen moeten aanreiken en moeten adviseren en bemiddelen. De vader stelt voorts dat er ten onrechte door de moeder beschuldigingen jegens hem zijn geuit, die een eigen leven zijn gaan leiden, hetgeen aan de verwijdering tussen de vader en de minderjarige heeft bijgedragen. Tot slot stelt de vader dat de bijzondere curator hem woorden in de mond heeft gelegd en dat zijn conclusies dan ook geen stand kunnen houden. De vader stelt dat het optreden van de bijzondere curator de situatie verergerd heeft, reden waarom hij het hof verzoekt een onderzoek door de raad, dan wel een andere specialist, in te laten stellen. De vader biedt tot slot aan middels getuigenverklaringen aan te tonen dat de verklaringen die zijn ingediend als producties 3, 4 en 5 bij het verweerschrift van de moeder valse verklaringen betreffen.
4. De moeder onderschrijft de conclusie van de bijzondere curator dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige niet in het belang van de minderjarige is. Voorts verweert de moeder zich tegen de verzoeken van de vader om een raadsonderzoek te gelasten en getuigen te doen horen. De moeder stelt dat het niet zo kan zijn dat, nu de bevindingen en het advies van de bijzondere curator de vader niet bevallen, een andere deskundige zou moeten worden benoemd. Daarenboven heeft de vader, zo stelt de moeder, in het geheel niet aangegeven wat een nader deskundigenonderzoek in de onderhavige zaak zou toevoegen. Dit geldt temeer nu de minderjarige duidelijk en stellig is en blijft in zijn mening dat hij geen contact met de vader wenst, zoals ook uit het bericht van de bijzondere curator blijkt.
5. Het hof overweegt als volgt. Het kind heeft het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
6. Het hof stelt vast dat de minderjarige, zowel bij het hof als bij de bijzondere curator, blijk heeft gegeven van eigen en ernstige bezwaren tegen omgang met de vader. Het hof acht de minderjarige, die geboren is in 1999, in staat zijn eigen mening te vormen. Ook indien de slechte verstandhouding tussen de ouders ten grondslag ligt aan de mening van de minderjarige, doet dat er niet aan af dat de feitelijke situatie momenteel zo is dat er bij de minderjarige geen draagvlak is om contact met zijn vader aan te gaan. De slechte verstandhouding tussen de ouders is een omstandigheid die heling van een gezond ouder(s) – kind systeem na scheiding wel in de weg staat. Zo is dat ook in dit geval. Met name bij minderjarigen die de leeftijd van 12 jaar en ouder bereiken, blijkt het lastiger bij een verstoorde ouder – kind relatie vanuit het kind te interveniëren, zonder dat bij de ouders tezamen het besef is gekomen dat hun onderlinge verhouding allereerst verbetering behoeft.
7. Het hof ziet geen reden over te gaan tot het horen van getuigen, noch tot het gelasten van een nader deskundigenonderzoek. Indien en voor zover de door de vader aangedragen getuigen onder ede al anders zouden verklaren dan zij schriftelijk gedaan hebben, zal dit naar het oordeel van het hof de mening van de minderjarige niet beïnvloeden. Bovendien is het hof van oordeel dat de vader niet voldoende duidelijk heeft gemaakt waartoe de verklaringen van de getuigen zouden moeten leiden. Ten aanzien van het deskundigenonderzoek heeft de vader niet althans onvoldoende concreet aangegeven wat de deskundige moet onderzoeken en waarom hij dat moet onderzoeken. De door het hof benoemde bijzondere curator heeft, conform de opdracht van dit hof, de minderjarige de gelegenheid geboden zijn mening weer te geven, hetgeen de minderjarige blijkens het bericht van de bijzondere curator gedaan heeft. Het hof ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de minderjarige zich bij een nader te bepalen deskundigenonderzoek op andere wijze zou opstellen. De mening van de minderjarige is niet (alleen) van doorslaggevende betekenis. Het hof heeft er de betekenis aan gegeven, die past bij de overige feiten en omstandigheden zoals die zijn gepresenteerd en door het hof gewogen.
8. Op grond van het vorenoverwogene zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van Kempen en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2013.