ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2208

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.119.420/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig betaald griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de vrouw, verzoekster in hoger beroep, niet-ontvankelijk is verklaard. De vrouw had op 27 december 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 september 2012, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de alimentatieverplichtingen waren vastgesteld. De vrouw had echter het verschuldigde griffierecht niet tijdig betaald. De betaling had uiterlijk op 24 januari 2013 moeten zijn bijgeschreven, maar vond pas op 7 februari 2013 plaats. De advocaat van de vrouw voerde aan dat er uitstel van betaling was verleend en dat de vertraging te wijten was aan problemen met het elektronisch banksysteem door een verhuizing van het kantoor.

Het hof oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat het griffierecht niet binnen de wettelijke termijn was voldaan. De advocaat van de man benadrukte dat partijen zich bewust moeten zijn van de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen en dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het bewaken van deze termijn. Het hof stelde vast dat de aanmaning die de vrouw ontving na het verstrijken van de termijn niet gelijkgesteld kon worden aan een uitstel van betaling. De wet en jurisprudentie zijn duidelijk over de verplichting tot tijdige betaling van het griffierecht, en de omstandigheden die de vrouw aanvoerde, rechtvaardigden niet dat het hof afweek van deze regels.

Uiteindelijk leidde dit alles tot de beslissing dat de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep, wat betekent dat haar verzoek niet verder in behandeling werd genomen. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het civiele proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 mei 2013
Zaaknummer : 200.119.420/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-6300 & FA RK 11-9587
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.W. Bogaardt te Den Haag,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.P.J. van der Eerden te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 27 december 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 september 2012 van de rechtbank 's-Gravenhage.
De man heeft op 7 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 30 januari 2013 een brief van 29 januari 2013 met bijlage;
- op 18 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Op 28 maart 2013 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep, door mr. Lückers als raadsheer-commissaris, mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de advocaat van de man.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de verdeling vastgesteld van de goederen die partijen in gemeenschappelijk eigendom hebben en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie en partneralimentatie op nihil bepaald.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof stelt vast dat de vrouw het door haar verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Het beroepschrift is ingediend op 27 december 2012 en derhalve had op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) het griffierecht uiterlijk 24 januari 2013 op de bankrekening van het hof dienen te zijn bijgeschreven. De betaling van het griffierecht is op 7 februari 2013, derhalve niet binnen de termijn, ontvangen.
2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, in samenhang met artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De rechter kan deze bepaling op basis van artikel 282a, vierde lid Rv (hierna: de hardheidsclausule) buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3. De (advocaat van de) vrouw stelt voorop dat betaling tijdig is geschied, nu haar bij brief van 31 januari 2013 een uitstel van 14 dagen, derhalve tot 14 februari 2013, is verleend. Nu betaling op 7 februari 2013 door het hof is ontvangen, is geen sprake van te late betaling.
Voorts merkt de advocaat van de vrouw op dat overschrijding van de basisdatum heeft kunnen plaatsvinden doordat het elektronisch banksysteem door een verhuizing van het kantoor van de advocaat niet in bedrijf is geweest.
Tot slot stelt de advocaat van de vrouw dat de vrouw erg hecht aan het hoger beroep, omdat er nogal wat aan de hand is tussen partijen en zowel in Nederland als in Marokko door hen geprocedeerd wordt.
4. De advocaat van de man heeft ter terechtzitting aangevoerd dat uit jurisprudentie duidelijk blijkt dat partijen, die zich in hoger beroep moeten laten bijstaand door een professional, ervan op de hoogte dienen te zijn dat het griffierecht tijdig betaald moet worden en dat zij zelf de termijn moeten bewaken. De advocaat van de man verzoekt het hof daarom de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt in deze is het volgende. In hoger beroep worden partijen vertegenwoordigd door een advocaat en deze dient op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in hoger beroep zonder meer geacht te worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Ten overvloede zijn deze gevolgen ook nog expliciet benoemd in de door het hof verzonden nota en in de door het hof verzonden brief waarmee de ontvangst van het hoger beroepschrift is bevestigd. Eventuele problemen met het elektronisch betalingsverkeer doen aan dit uitgangspunt niet af, nu het griffierecht contant ter griffie van het gerechtshof kan worden gestort (artikel 3, vierde lid, Wgbz).
6. Dat de vrouw na het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn een aanmaning heeft ontvangen, is op geen enkele manier gelijk te stellen aan het verlenen van uitstel van betaling door het hof, en kan naar het oordeel van het hof niet in redelijkheid de verwachting hebben gewekt dat sprake zou zijn van een tijdige betaling. Uit de wet en jurisprudentie (Hoge Raad 2 november 2012, LJN BX5578) blijkt immers dat het griffierecht verschuldigd is vanaf indiening van een verzoekschrift. De niet-ontvankelijkheid van een verzoek brengt geen verandering in die verschuldigdheid, ook niet indien deze berust op de te late betaling van het griffierecht.
7. Naar het oordeel van het hof komt het feit dat het griffierecht te laat is betaald in onderhavige zaak voor rekening en risico van de vrouw. De door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat de toepassing van artikel 282a, tweede lid, Rv in samenhang met 362 Rv, gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dergelijke omstandigheden zijn het hof, mede gezien de aard van de procedure, ook anderszins niet, althans onvoldoende, gebleken.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Husson en Kamminga, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2013.