ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2269

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-002027-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bezit van een vuurwapen met munitie op de openbare weg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en het bezit van een vuurwapen met munitie. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, heeft op 25 september 2011 in Den Haag een woordenwisseling gehad met het slachtoffer in een horecagelegenheid. Na deze confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer buiten opgewacht en, na het doorladen van zijn vuurwapen, op het slachtoffer geschoten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar in een gemoedsopwelling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging heeft genomen. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 5.666,54, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook de onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen en de munitie bevolen, en de wettelijke voorschriften toegepast die van toepassing zijn op de strafbare feiten.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002027-12
Parketnummer: 09-711101-11
Datum uitspraak: 8 maart 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 april 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 september 2011 te 's Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (op zeer korte afstand) met een vuurwapen een kogel in het gezicht, althans op het hoofd, van die [benadeelde partij] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 september 2011 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie III, te weten een omgebouwd alarmpistool (fabrikant: Fratelli Tanfoglio S.N.C., merk: Tanfoglio, model: GT 28, kaliber: 6.35 mm), en/of munitie van categorie III, te weten zes stuks volmantel pistoolmunitie (merk: Geco en/of GFL, kaliber: 6.35mm), voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak voorbedachte raad
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte heeft gepoogd het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven te beroven.
Het hof stelt daarbij het volgende voorop.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen/genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering dan wel dat de besluitvorming en uitvoering in een plotselinge hevige of voortdurende drift plaatsvinden (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342).
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en
het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de verdachte in de nacht van 24 op 25 september 2011 een woordenwisseling met het slachtoffer heeft gekregen in horecagelegenheid [café] te Den Haag. De verdachte voelde zich hierdoor gekrenkt. De verdachte droeg die nacht een vuurwapen met munitie bij zich. Nadat de eigenaar of portier van [café] de verdachte en het slachtoffer uit elkaar heeft gehaald, verlaat het slachtoffer met een paar vrienden [café]. De verdachte verlaat korte tijd later eveneens [café] en besluit het slachtoffer buiten op te zoeken . Bij de Zwarteweg te Den Haag, op korte loopafstand van [café] vandaan, ziet de verdachte het slachtoffer weer en laadt hij zijn vuurwapen door. Het slachtoffer schreeuwde naar de verdachte en kwam op hem af. Vervolgens duwen de verdachte en het slachtoffer elkaar en schiet de verdachte het slachtoffer in zijn gezicht.
Daarbij is voorts van belang dat de verdachte kort na het incident op 29 september 2011 tegenover de politie heeft verklaard dat eerst zijn vriend ruzie kreeg met het slachtoffer in [café]. Vervolgens kreeg de verdachte een woordenwisseling met het slachtoffer. Het slachtoffer toonde geen respect. Bovendien zou het slachtoffer volgens de verdachte een vuurwapen hebben getoond. De verdachte werd toen naar eigen zeggen gelijk erg boos, zo boos dat hij er tranen van in zijn ogen kreeg. De verdachte voelde zich voor lul staan en iedereen was erbij. Het slachtoffer heeft uiteindelijk - na tussenkomst van de eigenaar/portier van [café] - [café] verlaten en de verdachte is, korte tijd daarna, het slachtoffer buiten achterna gegaan. Toen de verdachte het slachtoffer even later bij de Zwarteweg in Den Haag weer opzocht, en het opnieuw tot een confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer kwam, was de verdachte naar eigen zeggen nog steeds boos. Het slachtoffer was nog steeds bijdehand en had een grote mond. Toen het slachtoffer vervolgens op de verdachte af kwam lopen en de verdachte en het slachtoffer elkaar duwden, heeft de verdachte vervolgens zijn wapen gepakt en heeft hij op hem geschoten (p. 242).
In het licht van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat op zichzelf kan worden vastgesteld dat de verdachte, na de woordenwisseling in [café], de confrontatie met het slachtoffer bewust heeft opgezocht. Het besluit gebruik te maken van het voorhanden vuurwapen kan niet worden gelijkgesteld aan het in/bij [café] genomen besluit de confrontatie te zoeken, althans dit kan niet worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. Wel zou een besluit het vuurwapen te gebruiken kunnen worden afgeleid uit het doorladen van het vuurwapen op de Zwarte Weg. Dit brengt mee dat de tijd tussen het doorladen van het vuurwapen en het schieten zeer kort kan zijn geweest.
Naar 's hofs oordeel is het niet volstrekt onaannemelijk dat er vanaf de woordenwisseling in [café] zijdens verdachte sprake is geweest van een voortdurende drift en dat de verdachte, toen het bij de Zwarte Weg tot een duwen kwam, het slachtoffer in zijn gezicht heeft geschoten. In het licht van de korte tijd tussen het doorladen van het vuurwapen en het moment van schieten, alsmede van verdachtes gemoedstoestand als gevolg van de door hem ervaren krenking kan naar 's hofs oordeel niet zonder meer worden aangenomen dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof zal de verdachte mitsdien vrijspreken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 25 september 2011 te 's Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet op zeer korte afstand met een vuurwapen een kogel in het gezicht van die [benadeelde partij] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 25 september 2011 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten een omgebouwd alarmpistool (fabrikant: Fratelli Tanfoglio S.N.C., merk: Tanfoglio, model: GT 28, kaliber: 6.35 mm), en munitie van categorie III, te weten zes stuks volmantel pistoolmunitie (merk: Geco en/of GFL, kaliber: 6.35mm), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich - overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen - pleitaantekeningen onder meer op het standpunt gesteld dat de verdachte de (naar het hof begrijpt) op 29 september 2011 (p. 240 e.v.) tegenover de politie afgelegde verklaring onder druk heeft afgelegd en mitsdien in plaats daarvan moet worden uitgegaan van de op 21 november 2011 afgelegde verklaring van de verdachte. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het vuurwapen op 25 september 2011 per ongeluk zou zijn afgegaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De stelling dat de verdachte op 29 september 2011 door de politie onder druk zou zijn gezet is op geen enkele wijze onderbouwd en ook uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden. Het hof houdt de verdachte dan ook aan die verklaring.
Ten aanzien van het verweer dat het vuurwapen per ongeluk zou zijn afgegaan overweegt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, met name op basis van de zich in het dossier bevindende politieverklaringen van de verdachte zelf, de getuige [getuige] en het slachtoffer alsook de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden van het schietincident het hof het geenszins aannemelijk geworden acht dat het wapen van de verdachte per ongeluk zou zijn afgegaan.
Het hof verwerpt de verweren.
Nu de verdachte van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, kunnen de - overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen - gevoerde verweren daaromtrent naar 's hofs oordeel onbesproken blijven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en het bezit van een vuurwapen met munitie. Deze strafbare feiten behoren tot de meest ernstige misdrijven. De verdachte heeft het slachtoffer zonder noemenswaardige aanleiding in zijn gezicht geschoten. Door aldus te handelen heeft de verdachte op een uiterst schokkende en uiterst grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft de verdachte tevens de rechtsorde op ernstige wijze aangetast en in het algemeen gevoelens van onveiligheid in de maatschappij teweeg gebracht. Strafverzwarend is voorts dat hij zijn daad op de openbare weg heeft verricht in aanwezigheid van meerdere mensen. Dat het slachtoffer niet is overleden, is een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan de verdachte is te danken. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring zal het slachtoffer een ingrijpende gebitsoperatie moeten ondergaan en heeft het voorval het slachtoffer ook psychisch ernstig aangegrepen.
Bij een feit van een dergelijke ernst past alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur als strafmodaliteit.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 6 januari 2012, opgemaakt door het reclasseringswerker I. Chatrioui en het reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 30 september 2011, opgemaakt door reclasseringswerker M.C. Telleman.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.666,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 5.666,54.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij wegens immateriële schade ad € 2.100,-- is niet betwist. De vordering van de benadeelde partij wegens materiële schade ad € 3.566,54 is wel namens de verdachte betwist.
De vordering wegens materiële schade is als volgt samengesteld:
ambulancevervoer ad € 437,26 tandarts ad € 81,62 tandarts (begroting) ad € 2.914,14
en kosten MCH ad € 133,52.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij terzake van alle gestelde materiële schadeposten voldoende aannemelijk gemaakt dat deze zijn geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. Wat betreft de begrote tandartskosten ad € 2.914,14 (waarvoor het slachtoffer niet verzekerd is) is voldoende aannemelijk dat kosten tot ten minste dit bedrag door het slachtoffer gemaakt zullen moeten worden. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 5.666,54 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten 1 stuk FRATELLI alarmpistool en 6 stuks GECO/GFL munitie, verbeurd zullen worden verklaard.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen overweegt het hof het volgende.
Het hof zal de op de -in kopie aan dit arrest gehechte- beslaglijst onder nummer 1 genoemde alarmpistool en de onder nummer 2 genoemde munitie onttrekken aan het verkeer, nu met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten (nr. 1 en 2 beslaglijst):
- 1.00 STK Alarmpistool FRATELLI omgebouwd (1)
- 6.00 STK Munitie GECO/GFL (2).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.666,54 (vijfduizend zeshonderdzesenzestig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 3.566,54 (drieduizend vijfhonderdzesenzestig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 2.100,- (tweeduizend honderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag ad € 5.666,54 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 5.666,54 (vijfduizend zeshonderdzesenzestig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 3.566,54 (drieduizend vijfhonderdzesenzestig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 2.100,- (tweeduizend honderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag ad € 5.666,54 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 maart 2013.