ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2275

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-005439-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstig letsel als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 22 juli 2012 in De Lier, gemeente Westland, het slachtoffer ernstig letsel toegebracht door hem meermalen te schoppen en te trappen terwijl het slachtoffer op de grond lag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van het gebruik van schoppen of trappen, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De getuigenverklaringen van twee getuigen zijn als betrouwbaar beoordeeld, wat heeft geleid tot de conclusie dat het letsel is veroorzaakt door het schoppen en trappen door de verdachte. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding van € 5.851,54 aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en heeft tijdens de zittingen zijn spijt betuigd. Het hof heeft de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-005439-12
Parketnummer: 09-900741-12
Datum uitspraak: 17 mei 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 november 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortejaar] 1987,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, locatie De Schie te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 mei 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2012 te De Lier, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk al dan niet en met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het gezicht en/of hoofd en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd en/of het bovenlichaam van die [benadeelde partij] heeft geschopt en/of getrapt (terwijl die [benadeelde partij] roerloos op de grond lag) en/of
- meermalen, althans eenmaal, op zijn gezicht en/of hoofd en/of bovenlichaam heeft gestampt (terwijl die [benadeelde partij] roerloos op de grond lag)
- zijn keel heeft dichtgeknepen en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen zijn gezicht en/of hoofd heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2012 te De Lier, gemeente Westland, aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (bedreigde ademweg en/of uitgebreide weke delen zwelling rondom schedel en/of gebroken neusbeen en/of diverse kneuzingen en/of verwondingen in zijn gezicht en/of lichaam), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het gezicht en/of hoofd en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd en/of het bovenlichaam van die [benadeelde partij] heeft geschopt en/of getrapt (terwijl die [benadeelde partij] roerloos op de grond lag) en/of
- meermalen, althans eenmaal, op zijn gezicht en/of hoofd en/of bovenlichaam heeft gestampt (terwijl die [benadeelde partij] roerloos op de grond lag)
- zijn keel heeft dichtgeknepen en/of
- meermalen, althans eenmaal, heeft gestompt en/of geslagen;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2012 te De Lier, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk om, al dan niet en met voorbedachten rade, aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het gezicht en/of hoofd en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd en/of het bovenlichaam van die [benadeelde partij] heeft geschopt en/of getrapt (terwijl die [benadeelde partij] roerloos op de grond lag) en/of
- meermalen, althans eenmaal, op zijn gezicht en/of hoofd en/of bovenlichaam heeft gestampt (terwijl die [benadeelde partij] roerloos op de grond lag)
- zijn keel heeft dichtgeknepen en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen zijn gezicht en/of hoofd heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair impliciet primair, te weten -kort gezegd- poging tot moord, is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2012 te De Lier, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen tegen het gezicht en/of hoofd van die [benadeelde partij] heeft geschopt of getrapt terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer zou hebben geschopt en getrapt nu het bewijs daarvan is gestoeld op een tweetal getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die gezien de omstandigheden (donker, achter glas en grote afstand zonder bril) als minder betrouwbaar dienen te worden aangemerkt. Daarmee is tevens het (voorwaardelijk) opzetelement, de kwade kans aanvaarden dat het slachtoffer overlijdt, komen te ontvallen, een en ander zoals verwoord in zijn ter terechtzitting overgelegde schriftelijke pleitnota.
Zulks dient te leiden tot vrijspraak van de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
Het hof stelt voorop dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft bekend dat hij degene is geweest die het in deze aan het slachtoffer toegebrachte letsel heeft veroorzaakt, zij het dat hij dit letsel niet door schoppen of trappen heeft toegebracht maar "slechts" door slaan en/of stompen met zijn handen/vuisten.
Dat al het letsel, waaronder meerdere aangezichtsbreuken, door slaan en/of stompen met de handen of vuisten van verdachte zou zijn veroorzaakt acht het hof hoogst onaannemelijk en is naar het oordeel van het hof tijdens het onderzoek ter terechtzitting ook niet aannemelijk geworden.
Anders dan de verdediging zoekt het hof met betrekking tot het ontstaan van voornoemd letsel bij het slachtoffer aansluiting bij de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
Met betrekking tot hun betrouwbaarheid overweegt het hof dat hun, tegenover de politie en rechter-commissaris afgelegde, verklaringen gedetailleerd en consistent zijn en dat hun verklaringen ten aanzien van het ten laste gelegde feit op relevante punten onderling overeenkomen.
In dit verband overweegt het hof voorts nog dat het letsel dat verdachte het slachtoffer heeft toegebracht naar het oordeel van het hof ook past bij schoppen of trappen.
Het hof acht de getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige 2] gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook voldoende betrouwbaar en zal deze dan ook voor het bewijs bezigen dat het letsel is ontstaan door schoppen of trappen tegen het gezicht en/of hoofd.
Hetgeen de raadsman in dit verband voorts nog heeft betoogd, waaronder de bepleite visuele beperkingen van die getuigen, kan daar naar het oordeel van het hof niet aan afdoen. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Voorwaardelijk opzet
Bij de beoordeling van de in deze door het Hof te beantwoorden vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, moet het volgende worden vooropgesteld.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten (vgl. HR 29 september 2009, LJN BI4736, NJ 2010/117).
Het valt, in het algemeen en indachtig de in deze relevante arresten van de Hoge Raad der Nederlanden, naar het oordeel van het hof toch niet te ontkennen dat de algemene ervaring leert en helaas heeft geleerd dat door het meermalen met geschoeide voet tegen het gezicht/hoofd, met al zijn vitale delen, schoppen/trappen van iemand en in het bijzonder indien deze op de grond ligt de aanmerkelijke kans bestaat op het toebrengen van dodelijk letsel aan die persoon.
Aldus en voorts komt het hof dan ook op grond van de in deze gebezigde bewijsmiddelen,in onderlinge samenhang bezien, tot de vaststelling dat de verdachte meermalen en - ook en met name gelet op het letsel van het slachtoffer- ook met kracht, het slachtoffer, dat op de grond lag, met zijn geschoeide voet meermalen heeft getrapt of geschopt tegen het hoofd of het gezicht, met al zijn vitale delen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daarbij zou komen te overlijden.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig zijn pleitnota het verweer gevoerd dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt en mitsdien van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden. Daartoe heeft de verdediging als mogelijk scenario opgevoerd dat de verdachte op een gegeven moment van achteren is aangevallen en zich heeft verdedigd. Vervolgens bepleit de verdediging dat het voorstelbaar is dat de aanval van achteren bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt, dat de verdachte heeft gemeend zich te moeten verdedigen en daarbij ' mogelijk te ver is gegaan' zonder dat sprake was van een extensieve overschrijding.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden naar luidt van artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. (Vgl. HR 8 september 2009, LJN BI3895, NJ 2010/391).
Echter, het verweer ontbeert naar het oordeel feitelijke grondslag nu de 'veronderstelling' dat de verdachte van achteren is aangevallen als oorzaak waardoor zoals door de verdediging betoogd bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging ontstond uit het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze aannemelijk is geworden en slechts een suggestief scenario zijdens de verdediging opgeworpen is gebleven, zodat het verweer reeds op die grond dient te worden afgewezen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair impliciet primair zal worden vrijgesproken en ter zake van het primair impliciet subsidiair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Door verdachtes handelen heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen. Dat het slachtoffer niet aan zijn verwondingen is overleden, is een omstandigheid die geenszins aan de verdachte is te danken. Bovendien blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring dat de gevolgen voor het slachtoffer tot op de dag van vandaag ingrijpend zijn. Door zijn handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer en hem hiermee bijzonder veel leed berokkend. Daarbij komt dat dit grove geweldsdelict op een openbare plaats heeft plaatsgevonden en is waargenomen door diverse omstanders. Een strafbaar feit als het onderhavige heeft voorts een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid worden erdoor versterkt. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft er bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2013, niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen. Tenslotte heeft het hof meegewogen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, zijn excuses aan het slachtoffer heeft aangeboden en oprecht spijt heeft betuigd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof heeft zich daarbij rekenschap gegeven dat de verdachte door de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op artikel 15, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, feitelijk langer in detentie zal verblijven dan het geval was geweest indien dezelfde onvoorwaardelijke gevangenisstraf als opgelegd door de rechtbank zou zijn opgelegd. Het hof acht het evenwel in kader van speciale en generale preventie noodzakelijk om naast een onvoorwaardelijke straf ook een voorwaardelijke straf op te leggen teneinde met name de verdachte het verwerpelijke van zijn handelen in te scherpen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, ten bedrage van in totaal € 3.551,54. Voorts is een vergoeding gevorderd voor geleden immateriële schade ten bedrage van € 2.500,-.
In eerste aanleg is de vordering wegens materiële schade toegewezen tot een bedrag van € 3.351,54 en is het overig gevorderde niet-ontvankelijk verklaard. De vordering wegens immateriële schade is volledig toegewezen. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vordering van de benadeelde partij in zijn geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de behandeling van de vordering - mede vanwege het daarin vervatte component van eigen schuld - een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen.
Wat daar verder van zij deelt het hof de stelling van de raadsman niet, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd en overweegt het met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij als volgt.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 3.351,54,-, bestaande uit de kosten wegens aan een vest ad € 90,- en een blouse ad € 30,-, kosten wegens eigen risico zorgverzekering ad € 220,- en kosten wegens verlies arbeidsvermogen ad € 3,011,54 aan materiële schade is geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Deze bedragen zijn derhalve voor toewijzing vatbaar. Wat betreft de gevorderde taxikosten ad € 200,- partij overweegt het hof dat deze kosten - gemaakt door de ouders van de benadeelde partij - niet onder de reikwijdte van het strafrecht vallen, nu de ouders in dezen als derden dienen te worden aangemerkt. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor deze post niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor volledige toewijzing ad € 2.500,-.
Het hof zal de verdachte verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 5.851,54 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Beslag
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten van onder hem inbeslaggenomen broek, overhemd, jas en schoenen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 15, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair impliciet primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een broek, een overhemd, een jas en een paar schoenen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.851,54 (vijfduizend achthonderdeenenvijftig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 3.351,54 (drieduizend driehonderdeenenvijftig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 5.851,54 (vijfduizend achthonderdeenenvijftig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 3.351,54 (drieduizend driehonderdeenenvijftig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 64 (vierenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. W.J. van Boven en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 mei 2013.
Mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.