ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2277
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van vordering tot intrekking van brief aan Filippijnse ambassade
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De vrouw, appellant, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin de vrouw werd bevolen om een brief, die zij op 31 augustus 2011 aan de Filippijnse ambassade had verzonden, in te trekken. De man, geïntimeerde, had in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw deze brief zou intrekken op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 10.000. De vrouw voerde aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte had aangenomen dat het om een brief ging, terwijl het in werkelijkheid een verklaring betrof die zij bij de ambassade had afgelegd. Deze verklaring had geleid tot een procedure op de Filippijnen, waarin de vrouw als klaagster was aangemerkt en de man als verweerder. De vrouw stelde dat een gedwongen intrekking van haar verklaring in Nederland de procedure op de Filippijnen zou schaden, wat niet de bedoeling kon zijn.
Het hof oordeelde dat de man geen spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij zich op dat moment op de Filippijnen bevond en daar zijn verdediging kon voeren. De grieven van de vrouw werden gegrond verklaard, en het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De vorderingen van de man werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd. Het hof benadrukte dat de vrouw voldoende had aangetoond dat de man niet in zijn belangen werd geschaad door haar verklaring, en dat de overige grieven van de vrouw onbesproken konden blijven. De beslissing van het hof was dat partijen ieder hun eigen kosten van de procedure dragen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.