PROMIS
Rolnummer: 22-001154-12
Parketnummer: 10-730228-11
Datum uitspraak: 22 april 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1970,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Rijnmond - Noordsingel De Ent ZBB te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 7 januari 2013 en 8 april 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Verweren ten aanzien van vormverzuimen ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
Door de raadsman van de verdachte is -overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen- ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2013 bepleit dat er sprake is van diverse onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet duidelijk uit het aanvullende proces-verbaal van [verbalisant] d.d. 4 januari 2013 blijkt op welke wijze men aan het huisnummer voor de doorzoeking is gekomen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de C.I.E.-informatie die ten grondslag heeft gelegen aan de doorzoeking en de aanhouding van de verdachte te beperkt en onvolledig was. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de handelwijze van de politie in de onderhavige zaak in strijd is met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering nu de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] niet ten spoedigste proces-verbaal hebben opgemaakt van hetgeen daarin door hen tot opsporing is verricht en bevonden. De raadsman heeft betoogd dat, nu er sprake is van onherstelbare vormverzuimen, het gevolg dient te zijn dat, primair, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, subsidiair bewijsuitsluiting volgt, en meer subsidiair strafvermindering dient te worden toegepast.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het C.I.E. proces-verbaal
In het C.I.E. proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 21 juni 2011 staat opgenomen in de tweede alinea dat in de eerste helft van 2011 via meerdere informanten de navolgende informatie is binnengekomen: "[medeverdachte] en [verdachte] zitten in de coke- en XTC-handel. [verdachte] komt regelmatig in een woning aan de Aelbrechtskade te Rotterdam. In deze woning wordt waarschijnlijk drugs gemaakt." In de zevende en achtste alinea van het voornoemde proces-verbaal staat voorts vermeld dat uit het onderzoek voorts is gebleken: "Met [verdachte] wordt (hof leest: bedoeld) [verdachte], geboren op [geboortejaar] 1970 te Rotterdam. Met de woning aan de Aelbrechtskade te Rotterdam wordt bedoeld: [adres].
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2013 heeft [verbalisant] als getuige verklaard dat de naam van de verdachte en het specifieke adres niet afkomstig is uit "het onderzoek" (zoals bedoeld in zijn aanvullend proces-verbaal van 4 januari 2013, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake zou zijn van aanvullend onderzoek) maar dat ook deze informatie afkomstig is van de informanten zelf. Er is volgens [verbalisant] sprake van twee informanten. Eén informant heeft verteld over [verdachte], zijnde [verdachte] en een andere informant heeft verklaard over [adres]. Het is geen bewuste keuze van hem geweest om het huisnummer [adres] van het pand aan de [adres] pas te vermelden in de achtste alinea van het C.I.E. proces-verbaal, en niet al in de tweede alinea; het had ook anders gekund, aldus [verbalisant]. Tenslotte heeft [verbalisant] verklaard dat de informatie zoals deze volgt uit het C.I.E. proces-verbaal d.d. 21 juni 2011 de enige informatie betreft die de C.I.E. in de onderhavige zaak aan het tactisch team heeft doorgegeven.
Het hof leidt uit het proces-verbaal van 21 juni 2011 en de toelichting daarop van [verbalisant] ter terechtzitting in hoger beroep af dat, anders dan uit de enkele lezing van het proces-verbaal volgt, er geen nader "onderzoek" nodig is geweest om er achter te komen wie er met [verdachte] werd bedoeld en om welk huisnummer het ging. [verbalisant] heeft derhalve verzuimd een en ander geheel correct in het proces-verbaal van 21 juni 2011 te relateren. Het hof is van oordeel dat niet geconcludeerd kan en dient te worden dat [verbalisant] zulks opzettelijk heeft gedaan en ook niet dat de verdachte door deze handelwijze daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad. Gelet hierop is het hof van oordeel dat volstaan kan worden met de enkele constatering van het verzuim.
Toelaatbaarheid dwangmiddelen
Het hof is van oordeel dat voornoemd C.I.E. proces-verbaal, gelet op de aard van de melding en de inhoud daarvan, voldoende basis is om de verdachte aan te houden en met machtiging en onder leiding van de rechter-commissaris de woningen die bij de verdachte in gebruik waren, te doorzoeken. Immers, de C.I.E.-informatie maakt melding van naam, geboortedatum en geboorteplaats van de verdachte, alsmede het strafbare feit en de omstandigheid dat dit feit in een woning (inclusief plaats, straatnaam en huisnummer) zou plaatsvinden, alsmede dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt. De doorzoeking en aanhouding van de verdachte zijn dan ook als rechtmatig aan te merken. Naar het oordeel van het hof is derhalve geen sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof stelt vast dat het proces-verbaal van het nadere onderzoek op 18 augustus 2011 naar het bedrijfspand aan de [adres] te Rotterdam, alsmede het proces-verbaal van het nadere onderzoek op 19 augustus 2011 naar het bedrijfspand aan [adres] te Barendrecht, op verzoek van de verdediging door de betreffende verbalisant op 15 januari 2013 respectievelijk 25 januari 2013 is opgemaakt. Zo er al gesproken zou moeten worden van een vormverzuim -immers de verbalisanten geven als toelichting dat zij over deze twee onderzoeken niet eerder hebben geverbaliseerd omdat hun onderzoeken niets ten nadele en ten voordele jegens de verdachte hadden opgeleverd- dan is de omstandigheid dat niet ten spoedigste een proces-verbaal is opgemaakt in de gegeven omstandigheden geen verzuim dat de (verdedigings-) belangen van de verdachte heeft benadeeld.
De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen. Het hof verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging en ziet geen reden voor bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering.
Aan de verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2011 te Rotterdam, in een woning aan de [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10.982 gram, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine, en/of ongeveer 535 gram, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA, zijnde amfetamine en MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2011 tot en met 23 juni 2011 te Rotterdam en/of Barendrecht, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
(een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, namelijk
twee pistolen, merk Walther, model P22, kaliber .22 en/of een pistool, merk Beretta, model 70, kaliber 7.65 mm en/of
een pistool, merk Zastava, model M-57, kaliber 7,62x25 een pistool, merk Zastava, model M-88, kaliber 9x19 mm en/of een pistool, merk FN, model 1910, kaliber 7.65 mm en/of een pistool, merk Par-Ordnance, model .22 magnum, kaliber .22
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een revolver, merk North American Arms, model .22 magnum, kaliber .22 voorhanden heeft gehad;
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2011 tot en met 23 juni 2011, te Rotterdam en/of Barendrecht, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (een) wapen9s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten (een) voorwerp(en) waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen van het merk Scorpy 200 en/of een stroomstootwapen van het merk Scorpy Max voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 23 juni 2011 te Barendrecht, in een woning aan het [adres], alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en) een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 6 van de wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), namelijk een spuitbus pepperspray voorhanden heeft gehad;
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2011 tot en met 23 juni 2011 te Rotterdam en/of Barendrecht, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, te weten
10, althans één of meer, horloges, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Audemars Piguet en/of
4, althans één of meer, horloges, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Cartier en/of
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Corum en/of
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Ebel
en/of een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Hublot en/of
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam IWC en/of
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Patek Philippe en/of
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Richard Mille en/of
5, althans één of meer, horloges,valselijk voorzien van het merk/de merknaam Rolex in voorraad heeft gehad;
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2011 tot en met 23 juni 2011 te Rotterdam en/of Barendrecht, tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de categorie III, te weten
87, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber .22 subsonisch en/of
70, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber 7,62 x 25 en/of
140, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber 7,65 mm en/of
108, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber 9x19 mm en/of
3, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber .22 magnum en/of
34, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber .45 ACP en/of
59, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber 9x17 mm en/of
50, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber .38 special en/of
50, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber . 44 magnum en/of
1 kogelpatroon, kaliber .380 voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6, en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juni 2011 te Rotterdam, in een woning aan de [adres], opzettelijk aanwezig heeft gehad 10.982 gram bevattende amfetamine, en 535 gram bevattende MDMA, zijnde amfetamine en MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op 22 juni 2011 te Rotterdam wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, namelijk
twee pistolen, merk Walther, model P22, kaliber .22 en een pistool, merk Beretta, model 70, kaliber 7.65 mm en
een pistool, merk Zastava, model M-57, kaliber 7,62x25 en een pistool, merk Zastava, model M-88, kaliber 9x19 mm en een pistool, merk FN, model 1910, kaliber 7.65 mm
en
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een revolver, merk North American Arms, model .22 magnum, kaliber .22 voorhanden heeft gehad;
hij in de periode van 22 juni 2011 tot en met 23 juni 2011, te Rotterdam of Barendrecht, wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen van het merk Scorpy 200 en een stroomstootwapen van het merk Scorpy Max voorhanden heeft gehad;
hij op 23 juni 2011 te Barendrecht, in een woning aan het [adres] een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 6 van de wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), namelijk een spuitbus pepperspray voorhanden heeft gehad;
hij in de periode van 22 juni 2011 tot en met 23 juni 2011 te Rotterdam of Barendrecht opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, te weten
horloges, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Audemars Piguet en
horloges, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Cartier en
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Corum en
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Hublot en
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam IWC en
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Patek Philippe en
een horloge, valselijk voorzien van het merk/de merknaam Richard Mille en/of
4 horloges,valselijk voorzien van het merk/de merknaam Rolex in voorraad heeft gehad;
hij in de periode van 22 juni 2011 tot en met 23 juni 2011 te Rotterdam of Barendrecht munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
87 kogelpatronen, kaliber .22 subsonisch en
70 kogelpatronen, kaliber 7,62 x 25 en
126 kogelpatronen, kaliber 7,65 mm en
108 kogelpatronen, kaliber 9x19 mm en
3 kogelpatronen, kaliber .22 magnum en
34 kogelpatronen, kaliber .45 ACP en
59 kogelpatronen, kaliber 9x17 mm en
50 kogelpatronen, kaliber .38 special en
50 kogelpatronen, kaliber . 44 magnum en
1 kogelpatroon, kaliber .380 voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2, 3 en 7 bewezen verklaarde
Door de raadsman van de verdachte is -overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen- ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2013 bepleit dat de verdachte van het onder 2, 3 en 7 ten laste gelegde partieel, te weten ten aanzien van de pleegplaats Rotterdam, dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden uitgesloten dat anderen dan de verdachte de verdovende middelen, wapens en munitie zoals aangetroffen op de [adres] te Rotterdam in deze woning hebben neergelegd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat meerdere personen toegang hadden tot de voornoemde woning en dat voorts niet valt uit te sluiten dat de verboden middelen en goederen reeds in de woning aanwezig waren voordat de verdachte daarin zijn intrek nam.
Het hof stelt op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast en overweegt als volgt.
Op 22 juni 2011 is de verdachte aangehouden in de woning aan de [adres] te Rotterdam. Blijkens de beslaglijst d.d. 23 juni 2011, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2011 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2011 zijn er bij de doorzoeking in voornoemde woning op 22 juni 2011 verschillende wapens, munitie en verdovende middelen aangetroffen in het dressoir, in de kast en op het bed van de slaapkamer, grenzende aan de woonkamer.
Verklaring van de verdachte
Blijkens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 april 2013 was de verdachte de huurder van de woning aan de [adres] te Rotterdam. Deze woning gebruikte hij "om te chillen" en drugs te gebruiken. Zijn spullen borg de verdachte onder andere op in de kast en het dressoir in de slaapkamer grenzend aan de woonkamer. Voorts heeft de verdachte blijkens het proces-verbaal van verhoor d.d. 23 juni 2011 verklaard dat hij er altijd bij was als er andere mensen in zijn woning kwamen en dat het dus nooit gebeurde dat er iemand anders in zijn woning was, zonder dat hij daarbij was.
Andere gebruikers van de woning van verdachte
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden overweegt het hof dat de stelling van de verdediging dat er eveneens anderen dan de verdachte van de woning aan de [adres] te Rotterdam gebruik maakten en dat zij derhalve (eveneens) de verboden goederen en middelen in de woning kunnen hebben neergelegd, niet aannemelijk.
De verdachte heeft bij de politie verklaard, zoals hiervoor reeds is weergegeven, dat het nooit voorkwam dat anderen in zijn woning aanwezig waren zonder dat hij daarbij was. De verdachte is op deze bij de politie afgelegde verklaring pas teruggekomen door ter terechtzitting in eerste aanleg met voornoemde stelling te komen, terwijl hij na het afleggen van de verklaring van 23 juni 2011 nog diverse malen door de politie is gehoord en daartoe de gelegenheid heeft gehad. De verdachte heeft daarbij noch ter terechtzitting in eerste aanleg noch ter terechtzitting in hoger beroep willen verklaren welke personen van de woning gebruik (zouden) hebben gemaakt in zijn afwezigheid. Het hof houdt de verdachte derhalve aan zijn bij de politie afgelegde verklaring d.d. 23 juni 2011 en stelt dat de verdachte de enige gebruiker was van de woning. Dat er wel eens mensen in de woning op bezoek kwamen of dat de schoonmaakster een enkele keer alleen in de woning was -waarbij het hof opmerkt dat zij blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 april 2013 nooit de slaapkamers schoonmaakte en de schoonmaakster dit ook zelf als getuige heeft verklaard- maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Het hof overweegt voorts dat, gelet op de plaatsen waar en de hoeveelheden waarin de wapens, munitie en verdovende middelen zijn aangetroffen, het niet anders kan zijn dan dat de verdachte als gebruiker van de woning zich bewust was van de aanwezigheid daarvan. De wapens en munitie zijn aangetroffen in de slaapkamer, grenzend aan zijn woonkamer, waar de verdachte regelmatig kwam. In deze slaapkamer stonden een kast en een dressoir waar de verdachte volgens zijn eigen verklaring gebruik van maakte. Derhalve kan het niet anders zijn dan dat de verdachte, die, naar eigen zeggen, interesse heeft in vuurwapens, de twee vuurwapens die vóór deze kast zijn aangetroffen evenals de twee vuurwapens die op het bed lagen, moet hebben opgemerkt.
Hetzelfde geldt voor de in de vriezer aangetroffen ruim tien kilo amfetamine. De verklaring van de verdachte dat hij wel de ijskast, maar nooit de vriezer gebruikte acht het hof ongeloofwaardig. Aannemelijk is dat een huurder van een woning gebruik maakt van apparatuur zoals een vriezer. Een concrete aanwijzing dat de verdachte daadwerkelijk gebruik maakte van de vriezer volgt uit de omstandigheid dat er, naast de amfetamine, in de vriezer een doos met frituursnacks lag, en dat de verdachte heeft verklaard een frituur te hebben aangeschaft -naar het hof aannemelijk acht- onder meer voor het frituren van voornoemde snacks.
Achtergebleven meubels en goederen
Het hof acht het voorts niet aannemelijk dat de verdovende middelen, wapens en munitie reeds in de woning aan de [adres] te Rotterdam aanwezig waren voordat de verdachte zijn intrek in de woning nam. Blijkens het proces-verbaal van verhoor d.d. 27 juni 2011 verklaart de verhuurder van de woning [verhuurder] dat een woning eerst wordt schoongemaakt voor oplevering aan een nieuwe huurder. Dat er wellicht huisraad van vorige bewoners in de woning achter is gebleven, zoals [verhuurder] bij de rechter-commissaris heeft verklaard, is mogelijk. Echter, dat er tussen deze spullen ook verdovende middelen, wapens en drugs zaten, acht het hof, mede gelet op de plaats waar deze goederen en middelen zijn aangetroffen, volstrekt onaannemelijk. Immers, in dat geval zouden niet alleen de vorige gebruikers een niet geringe hoeveelheid goederen en middelen moeten hebben achtergelaten die bovendien een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, maar zouden zowel de verdachte als de heer [verhuurder] deze spullen bij oplevering dan wel gebruik van de woning moeten hebben opgemerkt.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde
Door de raadsman van de verdachte is -overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen- ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2013 bepleit dat de verdachte van het onder 6 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu de verdachte deze imitatiehorloges slechts voor eigen gebruik in zijn bezit had als onderdeel van een hobbycollectie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op het grote aantal imitatiehorloges welke zijn aangetroffen alsmede de omstandigheid dat deze deels in hun originele verpakking zijn aangetroffen, acht het hof het niet aannemelijk dat er slechts sprake is van een hobbycollectie voor eigen gebruik van de verdachte. Het hof neemt hierbij eveneens in aanmerking dat de verdachte blijkens zijn verklaringen bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep soms een door hem aangekocht imitatiehorloge ook weer verkocht. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken in voorraad hebben, meermalen gepleegd.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2, 3, 4, 5, 6, en 7 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een grote hoeveelheid verdovende middelen, wapens en munitie. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen een ernstig gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Daarnaast leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Voorts overweegt het hof dat er krachtig tegen het bewezen verklaarde onbevoegd -forse- wapen- en munitiebezit dient te worden opgetreden, nu dit onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich meebrengt. Daarnaast is het van belang dat vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij -door het op grote schaal in zijn bezit hebben van de bewezen verklaarde hoeveelheden verdovende middelen, wapens en munitie- heeft bijgedragen aan het in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
Het hof is -alles overwegende en conform het standpunt van de advocaat-generaal- van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld onder de nummers 2, 10, 11, 25, 26, 30 en 57 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 2, 3, 4, 5, 6, en 7 begane misdrijf werden aangetroffen en deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit vermeld is onder nummer 1 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36d, 57 en 337 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet te dien aanzien opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6, en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4, 5, 6, en 7 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
imitatiehorloges, zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 2, 10, 11, 25, 26, 30 en 57.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een horloge, zoals vermeld op de beslaglijst onder 1.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. J.M. van de Poll en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. V.C. Kool.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 april 2013.
Mr. van Engelen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.