GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.093.534/01
Rolnummer rechtbank : 381222 / KG ZA 11-558
arrest d.d. 12 februari 2013
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. P.H.C.M. van Swaaij te Breda,
de man,
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.
Bij exploot van 31 augustus 2011 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 augustus 2011, door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam in kort geding gewezen tussen partijen. Op de rolzitting van 13 september 2011 is de zaak aangebracht.
Bij arrest van 25 oktober 2011 heeft het hof een comparitie van partijen bepaald.
Op 1 december 2011 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. De vrouw heeft vervolgens een memorie van grieven genomen, de man een memorie van antwoord. Partijen hebben de procesdossiers gefourneerd en arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. De feiten waarvan het hof uit gaat
1. Partijen zijn gehuwd geweest, in gemeenschap van goederen, welk huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand [eind] 2005.
2. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2008 hebben de partijen de navolgende aanvullende afspraken gemaakt over de voormalige echtelijke woning (letterlijk weergegeven):
- Tot het moment dat zal blijken dat de man de echtelijke woning van partijen, gelegen aan de [adres] in eigendom kan verkrijgen zal de man deze woning blijven bewonen en zorg dragen voor betaling van de hypotheekschuld.
- Zodra de man financieel in de gelegenheid is de woning in eigendom te verwerven, zal hij zulks bewerkstelligen onder ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw. Tot dat moment zal de eigendom van de woning ten name van beide partijen blijven, hetzelfde geldt voor de hypothecaire geldlening.
- Van de zijde van de man zal geen aanspraak worden gemaakt op de zogenaamde onderwaarde en van de zijde van de vrouw zal bij eventueel te constateren overwaarde in de toekomst, ook hiervan afstand worden gedaan.
3. Bij brief van 23 mei 2011 heeft de advocaat van de vrouw de man gesommeerd hetzij de echtelijke woning op zijn naam te doen zetten, hetzij deze te koop aan te bieden uiterlijk op 1 juli 2011.
4. De man heeft per e-mailmailbericht van 6 juni 2011 geantwoord dat hij tot dat moment de in de beschikking van 14 november 2008 neergelegde afspraken nakwam; dat hij financieel nog niet in de gelegenheid was de woning in eigendom te verwerven en dat het moment van in de verkoop zetten van de woning niet aan de vrouw ter beoordeling vrij staat, aangezien de eventuele financiële voor- of nadelen uitsluitend voor de man zijn.
2. De vordering van de vrouw in eerste aanleg
De vrouw vordert in eerste aanleg veroordeling van de man, primair tot de te zijner naamstelling van de genoemde voormalige echtelijke woning, zulks onder gelijktijdige overname van de hypothecaire schulden aan de DSB BANK, met gelijktijdig ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor die schulden, dan wel, subsidiair, veroordeling van de man binnen één maand na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan het te koop aanbieden van de woning tegen een prijs van tenminste € 180.000,-- een en ander op verbeurte van een dwangsom bij niet nakoming.
3. De uitspraak in eerste aanleg
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen en de vrouw veroordeeld in de proceskosten.
4. De vorderingen van de vrouw in hoger beroep
De vrouw vordert in hoger beroep primair en subsidiair hetgeen zij in eerste aanleg heeft gevorderd.Verder vordert zij, zowel ten aanzien van de primaire als de subsidiaire vordering, om de man te veroordelen om ten titel van dwangsom aan de vrouw te betalen voor elke dag of gedeelte daarvan, vanaf de dag volgend op die der betekening van het in deze te wijzen vonnis – het hof leest: arrest - dat hij weigerachtig mocht zijn om aan het vonnis – het hof leest wederom: arrest - te voldoen, een bedrag groot € 500,- per dag en om de man te veroordelen in de kosten van beide instanties.
5. De grieven en het verweer
De vrouw richt vier grieven tegen het vonnis.
5.1 Met haar eerste grief komt de vrouw op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de man niet in staat is de lening alleen te dragen. De vrouw wijst er op dat de man een inspanningsverplichting heeft, die door hem niet, dan wel onvoldoende is nageleefd.
De man stelt dat hij wel aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan, hij wijst voorts op de in eerste aanleg door hem in het geding gebrachte stukken. Daaruit blijkt dat het oversluiten van de hypothecaire lening niet mogelijk is. De curatoren van de hypotheekbank, DSB, zijn ook niet bereid de vrouw uit haar hoofdelijke verbondenheid te ontslaan.
5.2 Met de tweede grief stelt de vrouw aan de orde dat de rechtbank de afspraken tussen de partijen verkeerd heeft geïnterpreteerd, door geen aandacht te schenken aan het aspect van het tijdsverloop. Nu er inmiddels meerdere jaren zijn verstreken wordt het tijd dat er uitvoering wordt gegeven aan de gemaakte afspraken. Wat ontbreekt in de afspraken is deze tijdsaanduiding. De vrouw mag van de man verwachten en verlangen dat hij na een tijdsverloop van drie jaren hetzij de woning en schulden overneemt, hetzij de woning verkoopt, ook als dat een restschuld oplevert. De man stelt hier tegenover dat partijen juist geen datum hebben afgesproken omdat niet te voorzien was wanneer de omstandigheden zouden wijzigen. De vrouw ziet de praktische kant van de zaak over het hoofd. Ook bij een verkoop van de woning aan een derde zou de vrouw onder de gegeven omstandigheden nog geconfronteerd worden met haar hoofdelijke verbondenheid jegens de bank voor de hypothecaire restschuld, die er zeker zal ontstaan na verkoop.
5.3 Volgens de derde grief heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat het moeten accepteren van een onderwaarde van € 22.000,-- voor de man een onbillijk en onvoorzien resultaat oplevert ten opzichte van hetgeen partijen geacht moet worden voor ogen te hebben gestaan bij het aangaan van de overeenkomst. De vrouw wijst er op dat het nimmer de bedoeling van partijen is geweest tot in lengte van dagen in deze onverdeeldheid te blijven. Als de rechtbank het tijdsverloop (kennelijk) nog te kort vindt, had dit nader gemotiveerd dienen te worden, waarbij dan tevens aandacht had behoren te worden besteed aan de vraag welke termijn, gegeven de omstandigheden, dan wel redelijk zou zijn om verdeling te eisen. De man wijst er op dat de vrouw tijdens de procedure in eerste aanleg niet de bereidheid heeft getoond de helft van de bij verkoop van de woning ontstaande restschuld voor haar rekening te nemen. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw dient te wachten totdat de man in in financieel opzicht in staat zal zijn de woning te verwerven.
5.4 Grief 4 betreft de veroordeling in de proceskosten.
6. De beoordeling van het hof
6.1 De partijen zijn verdeeld over de uitleg van de tussen hen gemaakte afspraken rond het woonhuis en de hypotheekschulden.
6.2 Het hof wijst er allereerst op het hier een procedure in Kort Geding betreft, die zich niet leent om de inhoud van hetgeen de partijen zijn overeengekomen ten gronde uit te diepen en betekenis te verlenen. Het hof zal het, ook gezien de summiere gegevens die de partijen daaromtrent in het geding hebben gebracht, derhalve laten bij een voorlopige beoordeling van hetgeen naar het oordeel van het hof de bedoeling van de partijen moet zijn geweest bij het maken van de afspraken over het woonhuis en de hypothecaire schulden, zo als neergelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2008.
6.3 De man gaat er van uit dat partijen een overeenkomst zonder tijdsbepaling zijn aangegaan en dat hij er in zal moeten slagen de woning en de schulden op enig moment over te nemen. Per dat moment zal de vrouw uit haar hoofdelijkheid worden ontslagen. Tot dat moment zal de man alle lasten verbonden aan de woning voldoen en tevens zorgdragen voor de betaling van de reguliere termijnen, voortvloeiende uit de hypothecaire schulden aan de DSB Bank. De vrouw gaat er van uit dat er een tijdsbegrenzing geldt, weliswaar niet uitdrukkelijk overeengekomen, maar voortvloeiende uit een algemeen beginsel dat zij niet verplicht kan worden voor onbepaalde tijd in een onverdeeldheid (de gemeenschappelijke woning) te moeten berusten. De vrouw ziet de tijdsbepaling als een aanvulling op de reeds gemaakte afspraken, die overigens geen wijziging van die afspraken tot gevolg heeft.
De man ziet de tijdsbepaling als een nieuwe voorwaarde: indien deze voorwaarde reeds bij het maken van de afspraken was gesteld zou hij niet tot de overeenkomst zijn toegetreden.
6.4 Het hof acht het voorshands het meest in de rede te liggen dat de partijen beiden bij het aangaan van de overeenkomst ter zake de woning en de hypotheekschulden niet hebben voorzien dat er zo veel tijd zou gaan verstrijken als thans het geval is, waarbij bovendien ook voor hen niet voorzienbaar was dat de marktomstandigheden in die periode ook nog eens drastisch veranderden. Hetzelfde geldt voor het ontstaan van een onderwaarde als thans aan de orde, volgens de man een bedrag van € 22.000,-. Het hof betrekt daarbij dat het een feit van algemene bekendheid is dat de waarde van onroerende zaken, ook woningen, sedert 2008 fors is gedaald.
6.5 De stukken die de man in eerste aanleg heeft overgelegd wijzen er naar het oordeel van het hof op dat hij het niet voor elkaar heeft gekregen en voorlopig ook nog niet voor elkaar zal krijgen de woning met de daaraan verbonden hypothecaire lening over te nemen met een ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Het hof is voorshands van oordeel dat de man onder de gegeven omstandigheden voldoende aan zijn (in 2008 overeengekomen) inspanningsverplichting jegens de vrouw heeft voldaan.
6.6 Naar het oordeel van het hof is onder de gegeven omstandigheden het enkele tijdsverloop geen aanleiding de overeenkomst aan te vullen als door de vrouw voorgestaan en haar vorderingen toe te wijzen. De omstandigheid dat de vrouw dan vooralsnog in de onverdeeldheid zal (moeten) blijven maakt dat niet anders. Daarbij speelt een rol dat onweersproken is dat de man tot op heden aan zijn financiële verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker voldoet, en de vrouw tot op heden niet door de bank aangesproken is. Alles overziende acht het hof de vordering thans niet voldoende spoedeisend.
Conclusie
7. Het vorenstaande betekent dat de grieven 1 tot en met 3 worden verworpen.
Proceskosten
8.. Ten aanzien van de proceskosten is het hof van oordeel dat de vrouw, als de in alle opzichten in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld dient te worden in de betaling daarvan, zowel in eerste aanleg als in het hoger beroep, zo als door de man verzocht.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot heden bepaald als volgt:
griffierecht: € 284,--
salaris advocaat € 1.264,--
totaal € 1.548,--
en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Leuven, Kamminga en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.