GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.064.010/01
Zaak-rolnummer Rechtbank : 336586 / HA ZA 09-1499
arrest van 12 februari 2013
de man,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.A.R. Dijkers te Hellevoetsluis,
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Quispel te Hellevoetsluis.
Bij exploot van 12 maart 2010 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 16 december 2009 door de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven, met producties, heeft de man twee grieven geformuleerd.
Bij akte van rectificatie heeft de man nog een grief geformuleerd.
Bij memorie van antwoord, met een productie, heeft de vrouw de grieven bestreden.
De man heeft zijn procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door de man wordt gevorderd de door de man tegen het vonnis van de rechtbank `s-Gravenhage d.d. 16 december 2009 aangevoerde grieven gegrond te verklaren, het vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. De vorderingen van de vrouw af te wijzen;
II. De vorderingen van de vrouw af te wijzen met restitutie van al hetgeen de man uit hoofde van het vonnis van de rechtbank `s-Gravenhage aan de vrouw heeft betaald;
III. Te verklaren voor recht dat de vrouw als gevolg van de wijze waarop zij uitvoering heeft gegeven aan de kredietovereenkomst met de bank jegens de man heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en aldus onrechtmatig heeft gehandeld jegens de man;
IV. Te verklaren voor recht dat de vrouw gehouden is tot vergoeding van de schade die de man door de onder sub II bedoelde onrechtmatige gedraging heeft geleden;
V. De vrouw te veroordelen tot vergoeding van de schade die de man ten gevolge van de onder sub II bedoelde onrechtmatige gedraging heeft geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VI. Alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties.
Vordering voor het eerst in appel.
3. De vrouw heeft met betrekking tot het door de man onder het kopje meer subsidiair gevorderde gesteld, dat die vorderingen niet mogelijk zijn, aangezien dit er op neerkomt tot het instellen van een tegenvordering voor het eerst in hoger beroep. Een dergelijke vordering had in reconventie met de conclusie van antwoord in eerste aanleg ingesteld moeten worden.
4. Het hof overweegt als volgt. Het enige processtuk waarbij de eis in reconventie is toegelaten, is de conclusie van antwoord in eerste aanleg (art 137 Rv en 353 lid 1 RV). Het hof is van oordeel dat het onder het meer subsidiair gevorderde en wel III tot en met V, als een eis in reconventie dient te worden aangemerkt, hetgeen niet voor het eerst in appel kan worden gevorderd. Dit heeft tot gevolg dat het hof de stellingen van de man met betrekking tot het meer subsidiair gevorderde niet zal bespreken.
5. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank de verandering van eis bij akte van 29 oktober 2009 ten onrechte heeft aangemerkt als een vermindering van eis. Dientengevolge is de man de mogelijkheid onthouden tegen een de facto vermeerdering van eis in verzet te komen.
6. In zijn toelichting op zijn grief heeft de man onder meer aangevoerd dat door geen nadere voorwaarden te stellen aan de wijze waarop partijen uitvoering dienen te geven aan de betalingsverplichtingen uit zowel de garantstelling als de kredietovereenkomst, de rechtbank een situatie in het leven heeft geroepen waarin de man, zolang de kredietovereenkomst in stand wordt gehouden, tot in het oneindige een bedrag van € 550,- dient te betalen. Opname van het krediet door de vrouw heeft derhalve tot gevolg dat de betalingsverplichting van de man voor onbepaalde tijd in stand wordt gehouden.
7. Door de vrouw is gesteld dat zij te allen tijde haar eis kan wijzigen zolang het eindvonnis niet is gewezen. De man heeft tijdens de comparitie van partijen de gelegenheid gehad om op de gewijzigde eis in te gaan. Door de man is pas bij memorie van grieven bezwaar tegen de eiswijziging aangevoerd. Voorts is door de vrouw gesteld dat er door haar geen bedragen worden opgenomen ten laste van het krediet; zij doet alleen betalingen. Behoudens de bijgeboekte rente, loopt het bedrag alleen maar terug.
8. Het hof overweegt als volgt. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
9.Uit het proces-verbaal van de zitting van 16 december 2009 volgt dat de man met betrekking tot de wijziging van eis het navolgende naar voren heeft gebracht: ”Ik neem kennis van de gewijzigde eis die een eisvermindering is. Ik merk op dat nu een bedrag van
€ 550,- wordt gevorderd terwijl de verklaringen die als productie 2 bij de dagvaarding zijn overgelegd, spreken over € 500,-”.
10. De man is in de gelegenheid geweest om te reageren op de wijziging van eis. De man, die tijdens de comparitie van partijen werd bijgestaan door een advocaat, heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de eis, op grond van strijd met de beginselen van een goede procesorde.
11. Door de vrouw is zelf verklaard dat zij ten laste van het krediet geen opnames verricht maar alleen op de lening betaalt. Dat de lening mogelijk oploopt als gevolg van rentebijschrijvingen doet daaraan niet af. Uit productie 1 bij de memorie van antwoord volgt dat de vrouw maandelijks € 550,- op de lening betaalt. Uit de betreffende productie volgt eveneens dat de rentecomponent ongeveer € 452,- per maand bedraagt.
12. De wijziging van eis acht het hof niet in strijd met een goede procesorde temeer daar de man in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren. De grief van de man treft geen doel.
13. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank het bestreden vonnis onvoldoende heeft gemotiveerd.
14. De man is het er niet mee eens dat de rechtbank in haar oordeelsvorming heeft betrokken:
• Rechtsoverweging 2.2: [de vrouw] heeft in oktober 2004 een kredietovereenkomst gesloten met ABN AMRO bank NV met een maximum van € 50.000,-.
• Rechtsoverweging 4.4: De verklaringen dienen te worden aangemerkt als een overeenkomst tussen Gotthjalpsen en [de vrouw] waarin hij zich jegens haar heeft verbonden om het krediet af te lossen.
• Rechtsoverweging 4.6: Ten aanzien van de hoogte van het gevorderde bedrag van € 550,- per maand overweegt de rechtbank dat [de vrouw] heeft gesteld dat zij een periode niets op het krediet heeft betaald en dat de rentetermijnen toen op het krediet zijn bijgeschreven. Hierdoor is de omvang van haar schuld aan de bank toegenomen.
• Rechtsoverweging 4.7: De omstandigheid dat [de vrouw] de bank een recht van hypotheek heeft verleend op haar woning heeft geen gevolgen voor de tussen haar en [de man] geldende afspraken voortvloeiende uit de verklaringen.
15. De vrouw heeft tegen de grief van de man gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft gesteld dat het recht van hypotheek is gevestigd voor een schuld van € 50.000,-. Doordat de man zijn verplichtingen jegens de vrouw niet nakwam, kwam zij zelf in de problemen. Enkel door toedoen van de man is het krediet boven het oorspronkelijk plafond uitgekomen.
16. Het hof overweegt als volgt. Door de man is niet bestreden dat hij op 28 augustus 2006 een tweetal schriftelijke verklaringen heeft ondertekend.
• In de eerste verklaring is vermeld: “Hierbij verklaar ik, [de man], dat ik garant sta voor de betalingen van [de vrouw] inzake het flexibel krediet, bekend onder nummer [...] bij de ABN-AMRO bank. Er zal maandelijks minimaal 500 euro op dit krediet worden gestort, zodat behalve rente ook sprake zal zijn van een continue aflossing. Verder neem ik de verantwoording voor de inlos en aflossing van dit krediet hiermee uit handen van [de vrouw]. Tevens is de intentie, zodra dit financieel mogelijk is en niet eerder om het krediet over te nemen voor zover dit dan al niet is ingelost. Dit is echter afhankelijk van de kredietmogelijkheden die ik heb bij mijn bank. Dit zal dus t.z.t. wel gebeuren maar hiervoor kan geen datum worden gesteld, wat eerder al is overeengekomen met [de vrouw]”.
• In de tweede verklaring is vermeld: “Hierbij verklaar ik, [de man], dat ik garant sta voor de betalingen van [de vrouw] inzake het flexibel krediet, bekend onder nummer 41.69.53.298 bij de ABN-AMRO bank. Er zal maandelijks minimaal 500 euro op dit krediet worden gestort, zodat behalve rente ook sprake zal zijn van een continuee aflossing”.
17. Mede op basis van deze verklaringen is het duidelijk waaruit de verplichtingen van de man bestaan. De argumenten die de man in zijn toelichting erbij zoekt om onder zijn verplichtingen jegens de vrouw uit te komen, acht het hof juridisch niet relevant. Rechtens relevant zijn de afspraken die partijen met elkaar hebben gemaakt met betrekking tot de schuld bij de ABN-AMRO bank. In dat kader mag van de man worden verlangd dat hij de lening aflost en van de vrouw mag worden verlangd dat zij geen gelden opneemt van het krediet bij de ABN-AMRO bank. Dat de vrouw als kredietnemer een recht van hypotheek heeft moeten verstrekken met betrekking tot de schuld is een verplichting tussen de vrouw en de ABN-AMRO bank. Dat er een recht van hypotheek is verstrekt voor € 70.000,- voor een schuld van € 50.000,- is gezien (destijds geldende) de bancaire gebruiken niet uitzonderlijk. Dat het krediet als gevolg van rentebijschrijving hoger wordt, kan niet aan de vrouw worden verweten. Als de man zijn verplichtingen jegens de vrouw correct nakomt, kan mede hiermee worden voorkomen dat de schuld hoger wordt als gevolg van rentebijschrijvingen.
18. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hof van oordeel is dat de rechtbank het bestreden vonnis deugdelijk heeft gemotiveerd en dat de gedachtegang achter het oordeel transparant is. Een groot deel van de toelichting op de grief heeft betrekking op de meer subsidiaire vordering van de man. Gelet op hetgeen het hof hierover onder 4. heeft overwogen, gaat het hof daarop niet verder in.
19. Naar het oordeel van het hof is de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel gekomen. Het hof maakt die gronden tot de zijne.
20. Gezien het feit dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, tijdens welke en mede in verband met die relatie de schriftelijke verklaringen door de man zijn opgesteld, zal het hof de kosten van het hoger beroep compenseren, en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt. Nu de rechtbank wel heeft overwogen dat zij de proceskosten in eerste aanleg zal compenseren, doch dit niet in het dictum heeft vermeld, zal het hof voor de duidelijkheid bepalen dat de compensatie van proceskosten tevens geldt voor de kosten in eerste aanleg.
bekrachtigt het vonnis van 16 december 2009 van de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van de Poll en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.