ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3991
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M. Labohm
- A. van Dijk
- J. Stollenwerck
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in hoger beroep
In deze zaak heeft de man, appellant, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 november 2012. De man verzoekt het Gerechtshof Den Haag om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis te schorsen. Hij stelt dat de executie van het vonnis een onmiddellijke noodtoestand voor hem zou veroorzaken, en dat het vonnis is gebaseerd op onjuiste aannames en foutieve berekeningen. De man argumenteert dat correctie van deze fouten hem in staat zou stellen het uitkoopbedrag te financieren, en dat de woning de enige woonmogelijkheid is voor hem en zijn kinderen. Hij stelt verder dat de verkoop van de woning een noodsituatie voor zijn zoon zou betekenen en dat de prolongatie van de uitvoerbaarheid bij voorraad een onomkeerbare situatie creëert.
De vrouw, geïntimeerde, heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de man. Zij stelt dat zij bevoegd is om het vonnis te executeren en dat er geen juridische of feitelijke misslagen in het vonnis zijn. De vrouw wijst erop dat er na 14 november 2012 geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de vordering van de man zouden kunnen onderbouwen.
Het hof overweegt dat een partij met een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook al is er hoger beroep ingesteld. Bij de beoordeling van de schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden gekeken naar de belangen van beide partijen. Het hof concludeert dat de man onvoldoende feiten heeft aangedragen om aan te tonen dat het vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag. De belangen van de vrouw wegen zwaarder dan die van de man, en daarom wijst het hof de vordering van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad af.