3.De vrouw heeft ter rolzitting van 23 oktober 2012 van een memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel, en akte vermeerdering van eis gediend, waarbij vijf producties zijn overgelegd. In het principaal appel heeft de vrouw gevorderd het beroep van de man af te wijzen. In haar incidenteel appel heeft de vrouw gevorderd dat het hof, met inachtneming van haar grieven en de eisvermeerdering,
ten aanzien van de
peildatum:
a. de
peildatumzal bepalen voor de verrekening van het wettelijk deelgenootschap waarin partijen zijn gehuwd, alsmede de
peildatumvoor de verdeling van de eenvoudige gemeenschap, bestaande uit de onroerende zaak in [adres, plaats A] met de daarop rustende hypotheek (het hof begrijpt: met de daarmee verbonden hypothecaire geldlening);
ten aanzien van het
wettelijk deelgenootschap:
zal bepalen dat tot het stamvermogen van de man de volgende goederen behoren (naar het hof leest):
de tegoeden op grond van de spaarloonregeling;
de tegoeden op de ING-bankrekening[volgt nummer];
de tegoeden op de ING-bankrekening [volgt nummer];
de polis met nummer [volgt nummer] bij Nationale Nederlanden (levensverzekering);
de polis met nummer[volgt nummer] bij Nationale Nederlanden (kapitaalverzekering) met daarbij behorend premiedepot;
de auto Chevrolet Trailblazer;
de auto Opel Omega;
de boot;
de onroerende zaak aan de [adres, plaats B];
zal bepalen dat tot het stamvermogen van de vrouw behoort ‘het door de rechtbank genoemde bedrag’, naar het hof begrijpt een bedrag van € 25.184,80, vermeerderd met een bedrag van € 33.000,-- dat op 23 december 2002 door haar is verkregen als erfenis, alsmede de bedragen van € 3.999,-- en € 3.878, verkregen als schenking op respectievelijk op 2 januari 2002 en op 12 april 2011, zodat het totale stamvermogen bedraagt € 66.031,--, naar het hof begrijpt: € 66.061,80;
voor recht zal verklaren dat uit de verrekening van het wettelijk deelgenootschap niets met de man verrekend dient te worden uit het stamvermogen van de vrouw;
het bedrag zal vaststellen waarmee het stamvermogen van de man vermeerderd is per de peildatum en de peildatum zal vaststellen op:
primair eind 2004, zijnde de datum die partijen zijn overeengekomen;
subsidiair op 15 februari 2007, zijnde de datum waarop het verzoekschrift strekkende tot echtscheiding ter griffie is ingediend;
indien het hof zal bepalen dat de peildatum zal zijn 15 februari 2007, de man in de gelegenheid zal stellen om binnen een maand na dagtekening van het door het hof te wijzen arrest, taxaties over te leggen van de verschillende vermogensbestanddelen om vast te stellen welke waarde deze per peildatum hadden, dan wel stukken over te leggen, waaruit ‘dat blijkt’, (het hof begrijpt: schriftelijke stukken over te leggen waaruit de waarde van die verschillende vermogensbestanddelen per de peildatum blijkt), zoals ‘dat geldt’ voor het spaarloon, de levensverzekering, de kapitaalverzekering, het depot en de bankrekeningen;
de man zal veroordelen om binnen een maand na dagtekening van de door het hof te wijzen arrest, de schuld uit hoofde van de hypothecaire ING-geldlening, nummer [volgt nummer], verbonden met het huis te [plaats B], op zijn naam te zetten, met de bepaling dat de vrouw binnen dezelfde termijn ontslagen wordt uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag ingeval de man in gebreke zal zijn met de nakoming van ’s hofs arrest;
het bedrag zal bepalen dat de man aan de vrouw verschuldigd is op grond van de verrekening van het wettelijk deelgenootschap, met bepaling dat de man dit bedrag uiterlijk binnen een maand na dagtekening van het door het hof te wijzen arrest dient te voldoen;
zal bepalen dat de man de wettelijke rente verschuldigd is over de vordering van de vrouw (naar het hof begrijpt: op de man) uit hoofde van de verrekening van het wettelijk deelgenootschap vanaf de peildatum;
ten aanzien van de
eenvoudige gemeenschap:
primair zal bepalen dat de onroerende zaak te [plaats A] aan de man wordt toegescheiden onder de ontbindende voorwaarde dat de hypotheek (het hof begrijpt: de schuld uit hoofde van de hypothecaire ING-geldlening) met nummers [volgt nummer] ten name van de man wordt gesteld, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid,
subsidiair, indien het de man binnen de termijn niet mocht gelukken die schuld te zijnen name te stellen, zal bepalen de onroerende zaak te verkopen (en naar het hof begrijpt: in eigendom over te dragen), met de bepaling dat de met de opbrengst de schuld zal worden voldaan en het verlies ‘alleen voor rekening van de man zal komen’ (het hof begrijpt: uitsluitend door de man gedragen zal worden).
primair als peildatum voor de waarde bij de verdeling van de onroerende zaak in [plaats A] 2004 zal vaststellen, zijnde deze de datum die partijen zijn overeengekomen om het wettelijk deelgenootschap te verrekenen;
subsidiair, indien het hof de vordering van de vrouw niet zal honoreren met betrekking tot de peildatum voor de verdeling op grond van het feit dat partijen dat overeengekomen zijn, dezelfde peildatum zal hanteren op basis van redelijkheid en billijkheid, nu vanaf die datum de man alleen het beheer heeft gehad over zowel de onroerende zaak als de daarop gevestigde hypotheek (het hof leest: als de daarmee verbonden schuld uit de hypothecaire geldlening), zonder dat hij rekening en verantwoording aan de vrouw heeft afgelegd en nooit toestemming heeft gevraagd om beheershandelingen te kunnen verrichten; en voorts zal bepalen dat de man daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens de vrouw en daarvoor schadeplichtig is; en meer vervolgens zal bepalen dat als peildatum eind 2004 zal worden gehanteerd, primair op grond van het feit dat deze is overeengekomen door partijen, subsidiair op grond van de redelijkheid en billijkheid, meer subsidiair als compensatie voor de schade die de vrouw door het onrechtmatig handelen van de man heeft geleden;
indien het hof het verzoek (het hof begrijpt: de vordering) van de vrouw om als peildatum aan te houden eind 2004 niet toewijst, zal vaststellen dat de man onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de vrouw, omdat hij in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 3:170 BW met betrekking tot (het hof begrijpt: door het verrichten van) de beheershandelingen met betrekking tot de onroerende zaak in [plaats A], en zal bepalen dat de man rekening en verantwoording moet afleggen binnen een maand na de datum van het door het hof in dezen te wijzen arrest met betrekking tot het depot dat in 2004 verbonden was met de schuld uit hypothecaire geldlening voornoemd;
de zaak met betrekking tot de verdeling zal aanhouden zodat de vrouw de gelegenheid heeft te reageren op de stukken die de man in het kader van de rekening en verantwoording zal overleggen;
ten aanzien van de
afgifte inboedelgoederenaan de vrouw
de man zal veroordelen om de aanwezig inboedelgoederen in de woning te [plaats B] aan de vrouw af te geven overeenkomstig de lijst die als productie 40 bij de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel, en akte vermeerdering van eis, is overgelegd, althans de goederen die in de plaats zijn getreden van de voor de vrouw ten huwelijk aangebrachte goederen, zoals bepaald in artikel 3 onder b van de huwelijkse voorwaarden waarin partijen waren gehuwd.