In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake internationale kinderontvoering. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 20 februari 2014 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 10 februari 2014. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op 11 maart 2014 een verweerschrift ingediend. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de onmiddellijke teruggeleiding van de minderjarige naar Mexico te bevelen. De vader verzet zich hiertegen en stelt dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep, dan wel dat het verzoek van de moeder ongegrond is.
Het hof heeft de zaak op 17 maart 2014 mondeling behandeld. De moeder heeft aangevoerd dat zij de vader toestemming heeft gegeven om met de minderjarige naar Nederland te gaan voor een familiebezoek, maar niet voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats. De vader stelt dat hij met toestemming van de moeder naar Nederland is vertrokken en dat de minderjarige sindsdien legaal in Nederland verblijft. De raad voor de kinderbescherming heeft ter zitting verklaard dat het van groot belang is dat partijen met elkaar overleggen.
Het hof overweegt dat het overbrengen van de minderjarige naar Nederland geoorloofd is gebeurd en dat er geen sprake is van een ongeoorloofde achterhouding. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is gegeven door mrs. Mink, Lückers en Van den Wildenberg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2014.