In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Liberia in 1985, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voor het telen van hennep. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsvrouw aanvoerde dat de dagvaarding in eerste aanleg niet in persoon was ontvangen. De handtekening op de akte van uitreiking zou niet van de verdachte zijn, maar van een ander die zijn gestolen rijbewijs had gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een persoonsverwisseling, waardoor de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep.
De tenlastelegging betrof het opzettelijk telen van hennepplanten op 4 maart 2012 in Rotterdam. Het hof heeft, na het horen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging, geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte werd vrijgesproken, omdat het hof niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure en de bescherming van de rechten van de verdachte, vooral in gevallen van persoonsverwisseling. Het hof heeft de beslissing genomen in het belang van de rechtszekerheid en de waarheidsvinding.