2.Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door de man wordt gevorderd: dat het het hof behage, bij arrest, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen voor zover de man daarbij is veroordeeld aan de vrouw te betalen een gebruiksvergoeding voor de voormelde gemeenschappelijke onroerende zaak te[plaatsnaam] van € 750,- per maand te berekenen met ingang van 21 oktober 2008 tot aan de dag dat de man die gemeenschappelijke woning zal hebben verlaten en ontruimd, en die aldus te berekenen totale gebruiksvergoeding pas opeisbaar is bij de levering van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaatsnaam] aan een derde en pas dan te betalen door de man aan de vrouw via de notaris uit de aan de man toekomende helft van de netto verkoopopbrengst van de nu nog gemeenschappelijke onroerende zaak van de man en de vrouw en, opnieuw rechtdoende, alsnog de vordering van de vrouw, tot het vaststellen van een gebruiksvergoeding met terugwerkende kracht af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van beide instanties.
3. De vrouw vordert dat het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn appel, althans de vorderingen van de man te ontzeggen.
Door de vrouw wordt in incidenteel appel verzocht: het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 juli 2012 gewezen tussen partijen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
a. a) de man alsnog wordt veroordeeld om met ingang van 21 oktober 2008 aan eiseres een gebruiksvergoeding te voldoen van € 13.000,- per jaar, te betalen uit zijn aandeel in de overwaarde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
b) de man wordt veroordeeld zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het doen opknappen van de woning, zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde, met de bepaling dat de vrouw de daaraan verbonden kosten tot een maximum van € 20.000,- zal voorschieten en de man zijn 50%-aandeel daarin aan haar bij transport van de woning dient te vergoeden, bij gebreke waarvan hij een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- per dag;
c) partijen met de koopsom voor de echtelijke woning eerst nog de op de woning rustende hypothecaire lening dienen af te lossen en de kosten van de makelaar dienen te voldoen, waarna uit de overwaarde, waaronder begrepen de uitkering uit de polis van levensverzekeringen afgesloten bij Aegon onder nummer[nummer], de door de vrouw voorgeschoten kosten genoemd onder punt 25 van deze memorie aan haar worden vergoed, te vermeerderen met nog te maken kosten van noodzakelijk onderhoud/opknapwerkzaamheden tot een bedrag van maximaal € 20.000,-, waarna de resterende overwaarde bij helfte wordt gedeeld;
d) de man wordt veroordeeld om binnen 1 maand na het te wijzen arrest de waarde van zijn beleggingspensioen bij Interpolisnummer onder polisnummer [nummer] per oktober 2007 aan de vrouw over te leggen en het verschil in waarde met de spaarpolis van de vrouw per die datum met haar te verrekenen, zoals reeds is vastgesteld in de beschikking van de rechtbank van 21 december 2007 en de man te veroordelen binnen een maand na het te wijzen arrest de banksaldi per 1 maart 2007 aan de vrouw te tonen en met haar over te gaan tot verrekening zoals is bepaald in de beschikking van 21 december 2007, bij gebreke waarvan hij een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- per dag;
e) de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties en het vonnis voor het overige te bekrachtigen.
4. Door de man is gesteld in grief 1 dat de vrouw reeds in de echtscheidingsprocedure om een gebruiksvergoeding heeft gevraagd. Dat verzoek is in december 2007 bij eindbeschikking afgewezen. De vrouw is van die beschikking niet in hoger beroep gegaan. Indien de vrouw thans wijziging van die beschikking wenst, dient sprake te zijn van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Die rechtens relevante wijziging heeft zich niet voorgedaan.
5. De vrouw heeft gesteld dat zij niet om een wijziging van de beschikking heeft gevraagd. In het onderhavige geval heeft de vrouw haar vordering gebaseerd op artikel 3:169 BW.
6. Het hof is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar vordering aangezien er sprake is van een vordering waarop nog geen beslissing is genomen die in kracht van gewijsde is gegaan.
Gebruiksvergoeding voormalige echtelijke woning
7. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is. Door de man is onder meer aangevoerd:
- er is niet sprake geweest van uitsluiting van de andere deelgenoot van het gebruik van de woning;
- de vrouw heeft nooit aanspraak gemaakt op gebruik van de woning;
- de vrouw heeft een andere woning gevonden, zodat haar netto profijt van de onderhavige woning al tot nul was gedaald;
- na het eindigen van het huwelijk heeft de man het gebruik van de echtelijke woning voortgezet in afwachting van de verkoop van de woning;
- de woning staat al sinds 2012 leeg en de vrouw kan de woning gebruiken;
- de man heeft niet de financiële middelen om aan de vrouw een gebruiksvergoeding te betalen;
- de man leeft sinds het uiteengaan van partijen ver beneden het bijstandsniveau. Van het geringe inkomen dat hij ontvangt, betaalde hij in het verleden ook nog zo goed mogelijk de kosten van onderhoud aan de woning, zoals de reparaties van de verwarmingsketel.
8. Door de vrouw is tegen de grieven van de man met betrekking tot de gebruiksvergoeding verweer gevoerd. Tevens heeft zij met betrekking tot de gebruiksvergoeding ook zelf een grief geformuleerd. Door de vrouw is onder meer aangevoerd:
- de man heeft zich het uitsluitend gebruik van de woning toegeëigend;
- de sloten zijn door de man veranderd;
- de gebruiksvergoeding moet minimaal € 13.000,- per jaar bedragen;
- de door de man aangevoerde onderhoudsverplichting is wat de vrouw betreft niet relevant;
- feitelijk heeft de man de woning zelf ernstig vervuild en beschadigd.
9. Het hof overweegt als volgt. In artikel 3:169 BW is bepaald: “Tenzij een regeling anders bepaalt, is iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is.” Indien één van de deelgenoten met uitsluiting van de andere deelgenoot het uitsluitend gebruik heeft van de voormalige echtelijke woning dan kan het onder bepaalde omstandigheden redelijk en billijk zijn dat de deelgenoot die niet het gebruik heeft van de woning voor het verlies aan profijt een redelijke vergoeding verkrijgt. In het onderhavige geval heeft de vrouw de voormalige echtelijke woning verlaten en heeft elders woonruimte gevonden. In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank aan de man niet het voortgezette gebruik van de echtelijke woning verleend, voor een periode van 6 maanden na inschrijving van de echtscheiding in het register van de burgerlijke stand. De vrouw had met betrekking tot het gebruik van de voormalige echtelijke woning dezelfde rechten als de man. Dat de vrouw van haar gebruiksrecht geen gebruik heeft gemaakt, geen overeenkomst of een vervangende regeling voor het gebruik op basis van artikel 3:168 BW aan de kantonrechter heeft verzocht komt voor haar rekening en risico. Dat de verkoop van de woning lang heeft geduurd, is naar het oordeel van het hof toe te schrijven aan de ontwikkelingen op de woningmarkt als gevolg van de kredietcrisis en de slechte verstandhouding tussen partijen. Naar het oordeel van het hof is het onder de gegeven feiten en omstandigheden niet redelijk en billijk indien de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding moet betalen. De grieven van de man treffen derhalve doel. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de incidentele grieven van de vrouw met betrekking tot de gebruiksvergoeding geen verdere bespreking meer.
10. De vrouw heeft gevorderd dat de man wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan het doen opknappen van de woning, zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde, met de bepaling dat de vrouw de daaraan verbonden kosten tot een maximum van € 20.000,- zal voorschieten en de man zijn 50% aandeel daarin aan haar bij transport van de woning dient te vergoeden, bij gebreke waarvan hij een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- per dag.
11. De man stelt dat de vrouw deze vordering in eerste aanleg heeft ingetrokken en zij daarvan thans niet meer in hoger beroep kan komen.
12. Het hof overweegt als volgt. Uit punt 3.1 van het bestreden vonnis volgt dat de vrouw haar vordering met betrekking tot het opknappen van de woning zonder enig voorbehoud heeft ingetrokken. Nu de vrouw zonder enig voorbehoud haar vordering heeft ingetrokken, en de grondslag van de vordering van de vrouw in appel hetzelfde is als in eerste aanleg, handelt de vrouw in strijd met een goede procesorde. De man mocht erop vertrouwen dat de vrouw haar vordering heeft ingetrokken en nu er geen nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen kan de vrouw niet meer terugkomen op haar intrekking van de vordering. De vordering onder b van het petitum van de vrouw dient dan ook te worden afgewezen.
13. In het licht van het vorenstaande ziet het hof ook geen aanleiding om de vordering onder c van het petitum van de vrouw toe te wijzen.
Overleggen van stukken en verrekening posten
14. De man heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen punt d van de vordering van de vrouw, met dien verstande dat hij wenst dat de afrekening eerst plaatsvindt bij de juridische levering van de woning. Het hof acht dit – gezien zijn geschetste financiële omstandigheden - redelijk. Voor het hof is er geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
15. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.