2.Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld. Kort gezegd gaat het in deze zaak om nakoming van de afspraken welke door partijen zijn gemaakt met betrekking tot een gezamenlijke DSB schuld.
2. Door de man wordt gevorderd: dat het uw hof moge behagen het vonnis van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en appellant te veroordelen datgene te betalen aan geïntimeerde dat geïntimeerde ook daadwerkelijk betaalt of betaald heeft aan de DSB, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
3. Door de vrouw wordt gevorderd: dat het uw hof moge behagen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, van 17 augustus 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, incidenteel geïntimeerde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan incidenteel appellante te betalen € 14.038,44 vermeerderd met de contractuele rente ad 12% per jaar daarover, voor zover deze het maximale krachtens de Wet op het consumentenkrediet toegestane percentage niet te boven gaat, ingaande 7 augustus 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te betalen een bedrag van € 1.299,44 aan kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingaande de dag deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en te vermeerderen met de door de DSB bank aan (het hof begrijpt) incidenteel appellante in rekening gebrachte kosten van executoriale maatregelen inzake het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2009 en voorts incidenteel geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4. De man heeft in zijn memorie van grieven eerst een algemene inleiding geschreven en vervolgens vier grieven geformuleerd. Deze grieven heeft de man niet nader toegelicht. Gezien de wijze waarop de man zijn appel heeft ingericht zal het hof de grieven gemeenschappelijk bespreken.
5. Door de man wordt erkend dat hij met de vrouw is overeengekomen dat hij de gemeenschappelijke schuld aan de DSB Bank zou voldoen. Voor de schuld aan de DSB bank waren de man en de vrouw ieder hoofdelijk aansprakelijk. De DSB bank heeft de vrouw in rechte betrokken aangezien de man en de vrouw hun verplichtingen jegens de DSB bank niet nakwamen. Op het moment dat de vrouw werd gedagvaard door de DSB bank, verkeerde de man in staat van faillissement. Uit de gewisselde stukken van partijen volgt dat zij in hun externe verhouding tot de DSB bank hoofdelijk aansprakelijk zijn. In hun interne verhouding is op grond van het tussen partijen in het kader van hun echtscheiding in 2002 gesloten convenant de man slechts draagplichtig met betrekking tot de schuld aan de DSB bank, welke in het convenant staat vermeldt als een lening bij de Perelaer, een rechtsvoorganger.
6. In genoemde inleiding stelt de man dat hij zich er tegen verzet dat hij het bedrag van de gehele vordering van de DSB Bank aan de vrouw moet betalen. Als hij het hele bedrag aan de vrouw betaalt loopt hij het risico dat de vrouw er met het hele bedrag vandoor gaat en de DSB Bank nooit wordt betaald. De vrouw voert tegen de stelling van de man verweer. De vrouw is (als hoofdelijke schuldenaar) bij vonnis van 28 januari 2009 veroordeeld om aan de DSB bank te betalen de gehele hoofdsom te vermeerderen met de contractuele rente alsmede de proceskosten. Zij stelt er recht en belang bij te hebben dat zij een executoriale titel jegens de man verkrijgt nu hij zijn verplichtingen ten opzichte van de DSB bank niet voldoet. Zij baseert haar vordering op de tussen partijen gesloten overeenkomst ingevolge welke de last van deze door de man aangegane lening door de man zal worden gedragen.
5. Het hof overweegt als volgt. De man is met de vrouw overeengekomen dat hij de last van de schuld aan de DSB bank zal dragen, derhalve rente en aflossing voor zijn rekening zal nemen. Nu de man zijn overeengekomen verplichtingen tegenover de DSB bank en de vrouw niet nakomt en de vrouw als hoofdelijk schuldenaar is veroordeeld om de schuld aan de DSB bank te voldoen, heeft de vrouw er een gerechtvaardigd belang bij dat zij ook een executoriale jegens de man krijgt voor de gehele vordering van de DSB bank. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende onderbouwd dat als hij het geld aan de vrouw betaalt, zij dit niet zal aanwenden voor aflossing van de schuld aan de DSB bank. De vrouw heeft een eigen belang dat de schuld zo spoedig mogelijk wordt afbetaald, aangezien de DSB bank beslag heeft gelegd op haar uitkering. De grieven van de man treffen geen doel.
6. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw niet alle rente en kosten op de man kan verhalen, omdat zij de man in de procedure van de DSB niet in vrijwaring heeft opgeroepen. De vrouw heeft de man niet in vrijwaring opgeroepen aangezien de man op het moment dat zij door de DSB bank werd gedagvaard, in staat van faillissement verkeerde, aldus de vrouw. Zij kon conform artikel 26 Fw slechts haar vordering tegen de man indienen ter verificatie. De proceskosten met betrekking tot de procedure met de DSB bank hadden niet kunnen worden voorkomen aangezien de DSB bank een vordering heeft op partijen en de vrouw gedagvaard is tot nakoming daarvan.
7. Door de man wordt tegen de incidentele vordering onder meer gesteld, dat nu de vrouw niet op de juiste formele wijze heeft gehandeld, zij de rechtbank geen andere keuze heeft gelaten dan te beslissen zoals deze heeft gedaan. De beslissing is in juridische zin correct.
8. Het hof overweegt als volgt. In artikel 6:10 lid 3 BW is bepaald: “In door een hoofdelijk schuldenaar in redelijkheid gemaakte kosten moet iedere medeschuldenaar bijdragen naar evenredigheid van het gedeelte van de schuld dat hem aangaat, tenzij de kosten slechts de schuldenaar persoonlijk betreffen”.
9. Vast staat dat de man zijn verplichtingen tegen over de DSB bank en de met de vrouw gesloten overeenkomst niet is nagekomen. Gezien deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de proceskosten met betrekking tot de procedure DSB Bank versus de vrouw integraal voor rekening van de man dienen te komen. Ook met betrekking tot de contractuele rente (DSB lening) is het hof van oordeel dat deze volledig voor rekening van de man dienen te komen. Het feit dat de man door betalingsonmacht zijn verplichtingen niet is nagekomen komt voor zijn rekening en risico. De man kan de gevolgen daarvan niet afwentelen op de vrouw.
10. Dat de vrouw de man niet in vrijwaring heeft ingeroepen is rechtens niet relevant. Er zijn voor de man geen weren verloren gegaan die hij had kunnen inroepen tegen de DSB bank.
11. Indien de vrouw de man in vrijwaring zou hebben opgeroepen, had zij tegen de man een executoriale titel gehad. Er bestond geen verplichting van de vrouw om de man in vrijwaring op te roepen. Zij was hoofdelijk schuldenaar jegens de DSB bank en was dus jegens de DSB bank tot nakoming gehouden. In de onderhavige procedure heeft de man alle gelegenheid om die weren op te werpen die hij relevant acht in zijn relatie tot de afspraken die hij met de DSB bank en de vrouw heeft gemaakt met betrekking tot de aflossing van de schuld.
12. Naar het oordeel van het hof heeft de man geen relevante weren tegen de vordering van de vrouw naar voren gebracht. De grief van de vrouw treft doel.
13. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
15. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten compenseren, en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.