Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 22 april 2014
[appellant],
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
eerste griefklaagt [appellant] over de afwijzing van zijn vordering door de kantonrechter. De grief beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. [appellant] voert aan dat hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht dat de Staat heeft erkend dat de oplegging van de litigieuze belastingaanslag niet goed is gegaan, dat hij heeft aangeboden dat te bewijzen en dat de kantonrechter hem daartoe ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld. In hoger beroep heeft hij aan zijn vordering mede ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld doordat de Belastingdienst een door haar ambtenaar gedane toezegging om de aanslag in te trekken, niet is nagekomen. Hij biedt in hoger beroep aan door het doen horen van zijn administrateur als getuige te bewijzen dat die toezegging aan zijn administrateur is gedaan. De
tweede griefbetreft de omstandigheid dat de kantonrechter in haar vonnis de grondslag van de vordering heeft beperkt tot de vraag of al dan niet door de desbetreffende ambtenaar van de Belastingdienst een toezegging is gedaan dat na intrekking van het bezwaarschrift de naheffingsaanslag zal worden ingetrokken. [appellant] persisteert bij zijn stelling dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld door hem foute aanslagen op te leggen. Hij wijst er wederom op dat de Belastingdienst heeft erkend dat foutief is gehandeld en dat de Belastingdienst, door hem uit coulance een schadevergoeding aan te bieden, bij hem de verwachting heeft gewekt dat hij bereid was zijn fout te herstellen door het aanbieden van financiële compensatie. [appellant] stelt dat hij extra kosten heeft moeten maken om die compensatie te verkrijgen en wenst die extra kosten ook vergoed te hebben. De
derde griefkeert zich tegen de proceskostenveroordeling door de kantonrechter. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.