ECLI:NL:GHDHA:2014:1274

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
BK-13/00663
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2013. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 1.509, opgelegd aan belanghebbende als houder van een auto met kenteken [kenteken] voor het tijdvak van 15 januari 2011 tot en met 22 december 2011. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boetebeschikking na bezwaar, waarop belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep echter niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift te laat was ingediend.

Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij de uitspraak op bezwaar niet tijdig had ontvangen vanwege een verhuizing. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was verlopen, en de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden, zoals haar verhuizing en ziekte, rechtvaardigden niet dat het beroepschrift alsnog als tijdig kon worden aangemerkt. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de verantwoordelijkheden van belanghebbenden om wijzigingen in hun adres tijdig door te geven aan de belastingautoriteiten. Het Hof wees ook op de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-13/00663

Uitspraak van 4 april 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de Belastingdienst/Centrale administratie, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2013, nummer SGR 12/9887.

Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en beroep

1.1. Aan belanghebbende is als houder van de auto met het kenteken [kenteken] over het tijdvak van 15 januari 2011 tot en met 22 december 2011 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 1.509 en bij beschikking een boete van € 1.509 opgelegd.
1.2. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 42 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 239 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 maart 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door de ene partij gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Bij de uitspraak met dagtekening 10 augustus 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de naheffing en de boete afgewezen.
3.2. Het beroepschrift is gedateerd 2 oktober 2012 en is bij de rechtbank op 22 oktober 2012 ingekomen.

De rechtbank

4.
De rechtbank heeft overwogen:
"1. [Belanghebbende] is volgens de kentekenregistratie van 15 januari 2011 tot en met 22 december 2011 houder geweest van het motorrijtuig Peugeot met kenteken [kenteken] (de auto).
2.
Op 26 november 2011 om 22:50 uur is de auto op de [a-straat], ter hoogte van huisnummer [1], te [Q] gesignaleerd. De auto stond op dat moment als geschorst geregistreerd op de voet van hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
3.
Naar aanleiding van de in 2 vermelde constatering heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] op 6 april 2012 een vooraankondiging gestuurd van een op grond van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB), op te leggen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over de periode 15 januari 2011 tot en met 22 december 2012, ten bedrage van € 1.509. De dagtekening van de naheffingsaanslag en de daarbij aan [belanghebbende] opgelegde verzuimboete van 100% is 14 mei 2012.
4.
Met dagtekening 10 augustus 2012 heeft [de Inspecteur] het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete afgewezen.
5.
Artikel 6:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 21 september 2012. Nu de dagtekening van het beroepschrift 2 oktober 2012 en is ingekomen bij de rechtbank op 22 oktober 2012, is het dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
7. [
Belanghebbende] heeft aangevoerd dat zij is verhuisd, dat zij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen, maar wel een dwangbevel dat ziet op de onderhavige belasting. [Belanghebbende] heeft gesteld dat zij de uitspraak op bezwaar uiteindelijk op 15 september 2012 heeft ontvangen en dat zij daarna niet direct in beroep is gekomen omdat haar was verteld dat dat geen zin zou hebben en zij in verwachting en ziek was.
8.
Daargelaten dat het gelet op de lopende bezwaarprocedure op de weg van [belanghebbende] had gelegen [de Inspecteur] in kennis te stellen van haar verhuizing, heeft [belanghebbende] na ontvangst van de uitspraak op bezwaar op, naar zij stelt 15 september 2012, niet zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd bezwaar gemaakt. Dat haar was verteld dat in bezwaar komen geen zin had noch haar ziekte en zwangerschap zijn omstandigheden die rechtvaardigen dat het beroepsschrift eerst op 22 oktober 2012 bij de rechtbank is ingekomen. Gelet op dit alles komt het de rechtbank tot het oordeel dat [belanghebbende] met de te late indiening van haar beroepschrift in verzuim is geweest, zodat geen grond bestaat om de niet-ontvankelijkverklaring van het beroepschrift achterwege te laten.
9.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil en standpunten van partijen

5.1. Het hoger beroep behelst het antwoord op de vraag of het beroep ontvankelijk is, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Belanghebbende heeft zich ook gekant tegen de naheffing en de boete.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Afwegende hetgeen door partijen over weer is aangevoerd, ter zitting toegelicht, en in het geding is gebracht, stelt het Hof vast, in het licht van wat overigens uit de stukken van het geding naar voren komt, dat de uitspraak op bezwaar op 30 juli 2012 is aangemaakt en op 10 augustus 2012 is gedagtekend, dat belanghebbende op 26 juli 2012 is verhuisd, dat zij weet dat zij ten tijde van de verhuizing een uitspraak op bezwaar heeft kunnen verwachten, dat zij de Inspecteur niet direct althans niet vóór 30 juli 2012 en ook niet vóór 10 augustus 2012 op de hoogte heeft gebracht van de adreswijziging, althans in elk geval dat de Inspecteur op 10 augustus 2012 (nog) niet van de adreswijziging op de hoogte is, dat om die reden de uitspraak op bezwaar naar het oude adres is verzonden, dat belanghebbende ergens tussen 22 en 30 augustus 2012 telefonisch in kennis is gesteld dat uitspraak op bezwaar is gedaan, en wel in afwijzende zin, en haar is meegedeeld dat haar een kopie van de uitspraak wordt toegezonden, dat een kopie eind augustus is verzonden, dat belanghebbende de kopie begin september, in elk geval niet na 5 september 2012, ook heeft ontvangen, dat belanghebbende het beroepschrift, dat is gedateerd 2 oktober 2012, pas na 17 oktober 2012 op de post heeft gedaan en dat het beroepschrift op 22 oktober 2012 bij de rechtbank is ingekomen. Gelet op die vaststellingen heeft de rechtbank naar 's Hofs oordeel met juistheid geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zo al de beroepstermijn eerst is aangevangen op de dag dat de kopie van de uitspraak op bezwaar is ontvangen, hetgeen belanghebbende stelt, dan ook is het beroep niet tijdig ingediend en kan niet worden geoordeeld dat de door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden in voldoende mate de conclusie rechtvaardigen, de overwegingen van de rechtbank overnemend, dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Het Hof neemt in aanmerking dat de niet-tijdige indiening van het beroepschrift kennelijk ook is te wijten aan het feit dat belanghebbende aanvankelijk geen heil heeft gezien in het instellen van beroep en het haar in eerste instantie ook te doen is geweest om het krijgen van een betalingsregeling.
6.2. Dat voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

7.1. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.
7.2. Omdat een griffierecht is geheven van € 239 in plaats van een griffierecht van € 118, zal het teveel geheven griffierecht ad € 121 door de griffier aan belanghebbende worden gerestitueerd.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mr. U.E. Tromp, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 4 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.