ECLI:NL:GHDHA:2014:1308

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
200.125.128
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • L.F.A. Husson
  • P. B. Kamminga
  • L. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding omgangsregeling met raadsonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende een omgangsregeling tussen een man en een vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarige hebben. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek om een voorlopige omgangsregeling werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is om eerst advies van de Raad voor de Kinderbescherming te verkrijgen voordat er een beslissing kan worden genomen over de omgang. De man heeft in zijn appeldagvaarding drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis en het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling. De vrouw heeft de grieven bestreden en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er inmiddels een raadsonderzoek is gelast in de bodemprocedure, waarin de Raad voor de Kinderbescherming zal adviseren over de omgang. Het hof concludeert dat het niet wenselijk is om vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek een omgangsregeling vast te stellen. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat een advies van de raad noodzakelijk is voordat er een beslissing kan worden genomen. Het hof bekrachtigt daarom het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.125.128/01
Zaaknummer rechtbank : 406134
Rolnummer rechtbank : KG ZA 13-153

arrest van 25 februari 2014

inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna ook te noemen: de man
advocaat: mr. J.A. Hoste te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
verblijvende op een geheim adres
geïntimeerde,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.J.A. Ooms te Nieuwerkerk aan den IJssel

Het geding

Bij exploot van 2 april 2013 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 maart 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent in het bestreden vonnis is vermeld.
In de appeldagvaarding heeft de man drie grieven aangevoerd tegen het vonnis.
De man heeft geconcludeerd tot vernietiging van het besteden vonnis en, opnieuw rechtdoende, de door de man als eiser in eerste aanleg ingestelde vorderingen:
een voorlopige omgangsregeling te bepalen tussen de man en de minderjarige, waarbij de man
  • de minderjarige elke woensdag en zaterdag van 10.00 tot 16.00 bij zich zal hebben, waarbij de man de minderjarige zal halen en brengen;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen de minderjarige bij zich zal hebben, waarbij de man de minderjarige zal brengen en halen.
de vrouw te gebieden om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen arrest de door het hof bepaalde voorlopige omgangregeling uit te voeren, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 250, - voor iedere dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000, -;
alsnog, geheel dan wel partieel, toe te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord onder overlegging van producties de grieven bestreden. Zij heeft geconcludeerd de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
De man heeft zich bij akte uitgelaten over de door de vrouw overgelegde producties.
De vrouw heeft daarop gereageerd bij antwoordakte.
De man heeft op 7 januari 2014, met het oog op het pleidooi, nog aan het hof doen toekomen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van de rechtbank Den Haag in de bodemzaak van 26 augustus 2012 en – op verzoek van het hof – na te melden beschikking in diezelfde hoofdzaak van genoemde rechtbank van 23 september 2013.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit. De advocaat van de man heeft daarbij pleitnotities overgelegd.
Het hof zal beslissen op grond van het dossier zoals dat voor het pleidooi is overgelegd.

Beoordeling in hoger beroep

1.
Het gaat in deze zaak voor - zover in beroep van belang - om het volgende.
  • De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad;
  • Uit deze relatie is op [datum] 2010 geboren [naam kind] (hierna: de minderjarige);
  • De relatie tussen partijen is eind november 2012 beëindigd doordat de vrouw met de minderjarige uit de woning is vertrokken;
  • Na het verbreken van de relatie is een regeling overeengekomen, inhoudende dat de minderjarige elke woensdag en zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur bij de man verblijft. Conform deze regeling heeft omgang plaatsgevonden tot 11 januari 2013;
  • Op 11 januari 2013 heeft de vrouw de man laten weten dat de omgangsregeling niet kon worden gecontinueerd. Sedertdien verblijft de vrouw met de minderjarige op een voor de man geheime plaats;
  • In onderhavige zaak vordert de man een voorlopige omgangsregeling vast te stellen;
  • In het bestreden vonnis is de vordering van de man afgewezen. De voorzieningenrechter was van oordeel dat het niet in het belang van de minderjarige is een omgangsregeling vast te stellen zonder hierover advies te hebben van de Raad voor de kinderbescherming (verder: de raad). Die beslissing van de voorzieningenrechter is mede daardoor ingegeven dat de man reeds voornemens was op korte termijn een bodemprocedure aanhangig te maken ter vaststelling van een definitieve omgangsregeling;
  • Bij genoemde beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 september 2013 is in laatstgenoemde bodemprocedure de raad verzocht een onderzoek te verrichten als bedoeld in de overwegingen van die beschikking en daarover te rapporteren en adviseren. Dat onderzoek betreft zowel de erkenning van de minderjarige, als de vraag of er ernstige bezwaren als genoemd in artikel 1:377a, derde lid BW zijn die in de weg staan aan omgang tussen de man en de minderjarige, en zo nee, welke (opbouw en omvang van een eventuele) omgangsregeling in het belang van de minderjarige is.
2.
De grieven van de man richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de raad een advies zou moeten uitbrengen alvorens in kort geding een beslissing te kunnen nemen omtrent de voorlopige omgangsregeling en de voor dat oordeel gegeven motivering. De vrouw heeft de grieven bestreden. Volgens haar is het vonnis juist gewezen.
3.
Het hof overweegt als volgt. Uit genoemde beschikking van 23 september 2013 blijkt dat in de bodemzaak inmiddels een onderzoek van de raad is gelast, onder andere naar de omgang. Reeds daarom ziet het hof geen aanleiding meer om op dit moment, vooruitlopend op de uitkomsten van dat lopende raadsonderzoek, zonder dat de uitkomsten daarvan bekend zijn, te komen tot het vastleggen van - enige vorm van -omgang tussen de man en de minderjarige. Het dossier in onderhavige kort geding zaak werpt zoveel vraagtekens op omtrent de wenselijkheid en mogelijkheid van omgang dat de voorzieningenrechter zeer wel kon oordelen dat een advies van de raad nodig is alvorens omtrent de omgang te kunnen beslissen. De juistheid van die beslissing wordt nog versterkt door hetgeen blijkt uit genoemde beschikking van 23 september 2013.
4.
Dit alles brengt mee dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen.
5.
Gezien de relatie van partijen als ex-partners zal het hof ook de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren als na te melden.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F.A. Husson, mr P. B. Kamminga en mr. L. Punselie en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2014 in aanwezigheid van de griffier.