ECLI:NL:GHDHA:2014:1338

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
200.102.560
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Labohm
  • J. Stollenwerck
  • M. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van het uittreden van een commanditaire vennoot uit een C.V. en de uitleg van de statuten

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap (C.V.). De appellanten, [naam] C.V. en [naam] B.V., hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn weergegeven en heeft de statuten van de C.V. als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van het geschil. De kern van het geschil betreft de uitleg van de statuten, met name de artikelen 12 en 13, en de vraag of appellanten het te verwachten verlies in mindering mogen brengen op het commanditaire kapitaal van de geïntimeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de statuten dateren van 27 februari 1987 en dat de geïntimeerde niet in de lijst van ondergetekenden is vermeld. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de statuten van toepassing zijn op de afwikkeling van het geschil. Het hof heeft de argumenten van beide partijen tegen de uitleg van de rechtbank overwogen en geconcludeerd dat de artikelen 12 en 13 voldoende duidelijk zijn en dat de verliezen over 2009 en 2010 op 31 december 2008 geheel te voorzien waren. Het hof heeft geoordeeld dat het commanditaire kapitaal van de geïntimeerde volledig is verdampt en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Gezien het feit dat de geïntimeerde in het ongelijk is gesteld, is zij veroordeeld in de proceskosten in zowel eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.102.560
Zaak-rolnummer Rechtbank : 375102 / HA ZA 11-749
arrest van 15 april 2014
inzake
[naam] C.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
en
[naam] B.V.,
gevestigd te[vestigingsplaats],
appellanten,
advocaat: mr. E.M. Richel te Capelle aan den IJssel,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.B. de Jong te Hoogezand.

1.Het geding

Bij exploot 9 februari 2012 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 januari 2012 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij arrest van dit hof van 12 april 2012 is een comparitie van partijen gelast.
Op 1 juni 2012 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden.
Bij memorie van grieven hebben appellanten hun bezwaar tegen het bestreden vonnis geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde gemotiveerd verweer gevoerd.
Beide partijen hebben hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door appellanten wordt gevorderd: dat het dit hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 11 januari 2012 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerde alsnog af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties.
Kern van het geschil
3. De kern van het geschil tussen partijen betreft de financiële afwikkeling van het uittreden van geïntimeerde als commanditaire vennoot uit [naam] C.V, appellant sub1. In het kader van de financiële afwikkeling is van belang de uitleg van de statuten der [naam] C.V. De in het geding gebrachte statuten dateren van 27 februari 1987. In de lijst van ondergetekenden is niet de naam vermeld van geïntimeerde. Nu geïntimeerde zich beroept op voormelde statuten gaat het hof ervan uit dat die van toepassing zijn op de afwikkeling van het onderhavige geschil.
4. In punt 2 formuleren appellanten hun grief tegen het bestreden vonnis. Zij stellen: “Ten onrechte heeft de rechtbank de artikelen 10, 11, 12,13 en 15 in hun onderlinge samenhang zo uitgelegd dat na een opzegging door de beherend vennoot aan een commanditair, de regeling van artikel 12, meer in het bijzonder de tweede alinea inclusief de laatste volzin van dat artikel, niet van toepassing is, zodat geen reserve voor nog niet vaststaande verliezen, welke nog moeten worden verrekend, kan worden ingehouden op het aan de uitgestoten commanditair toekomende vermogensaandeel.”.
5. In de toelichting hebben appellanten onder meer het navolgende naar voren gebracht:
  • appellanten zijn van mening dat het contract in voldoende duidelijke bewoordingen is gesteld en derhalve geen ruimte laat voor de door de rechtbank gekozen benadering van uitleg van de overeenkomst;
  • artikel 11 onderscheidt niet tussen een einde vanwege opzegging door een commanditaire of vanwege een opzegging door de beherende vennoot;
  • de artikelen 12 en 13 zijn kennelijk, gegeven hun aanhef, geschreven voor de opzegging door een commanditaire (12), respectievelijk de beherende vennoot (13);
  • het enige verschil in de opzegging door een commanditaire en de opzegging door de beherende vennoot zit hem in de wijze waarop daarna kan worden besloten tot voortzetting van de vennootschap;
  • de artikelen 12 en 13 zijn in hun onderlinge samenhang voldoende duidelijk geredigeerd;
  • de verliezen over 2009 en 2010 waarvoor appellante sub 1 ingevolge artikel 12 een reserve inhoudt op het uit te keren vermogen, waren op 31 december 2008 geheel te voorzien.
6. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. Door haar is onder meer het navolgende aangevoerd:
  • in punt 10 van haar memorie van antwoord stelt zij: “Hoewel de rechtbank mogelijk langs een enigszins andere route tot de slotsom is gekomen dat aan [de vrouw] haar kapitaal dient te worden uitgekeerd dient het vonnis te worden bekrachtigd zo nodig onder wijziging van de daartoe bestemde overwegingen.”;
  • hoewel geïntimeerde daar nimmer stukken van heeft gezien c.q. zijn overgelegd gaat zij er van uit dat appellante sub 1 in dezelfde samenstelling is voortgegaan behoudens geïntimeerde. In die zin heeft appellante sub 1 gebruik gemaakt van het bepaalde in artikel 13;
  • in artikel 13 staat met zoveel woorden dat in geval er sprake is van het voortzetten van de vennootschap, de vennootschap aan de uittredende vennoot overeenkomstig artikel 11 zou dienen uit te betalen de “
  • ten onrechte wordt door appellanten aangegeven dat het bepaalde van artikel 12 ook op artikel 13 in gelijke bewoordingen van toepassing zou zijn.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de memorie van grieven alsmede uit de memorie van antwoord volgt dat beide partijen het niet eens zijn met de uitleg die de rechtbank aan de statuten van [naam] (hierna: de statuten) heeft gegeven, zij het dat geïntimeerde het wel eens is met de beslissing van de rechtbank.
8. Partijen hebben aan het hof geen informatie verstrekt over de wijze van tot stand komen van de statuten in 1987 noch hebben partijen aan het hof informatie verstrekt over de omstandigheden waaronder geïntimeerde tot de hiervoor genoemde C.V. is toegetreden.
9. Gezien het gebrek aan informatie met betrekking tot de wijze van toetreding van geïntimeerde tot de C.V. hecht het hof veel waarde aan de tekst van de statuten alsmede aan de wijze waarop in het verleden met deze staturen is omgegaan bij uittreding van een commanditaire vennoot.
10. Bij memorie van grieven is door appellanten in het geding gebracht een brief van [naam derde] van 12 februari 2006 met betrekking tot afrekening commanditair kapitaal uitgetreden commanditaire vennoot. Uit deze brief volgt dat nagekomen verliezen welke verband houden met de opzegging in mindering worden gebracht op het commanditaire kapitaal.
11. In de memorie van grieven (zie punt 9, alsmede productie 8) wordt door appellanten expliciet naar de brief van 12 februari 2006 verwezen. Voorts wordt door appellanten expliciet gesteld dat geïntimeerde van die afrekening op de hoogte was en dat zij deze heeft ondersteund.
12. Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de brief van 12 februari 2006 noch de gang van zaken met betrekking tot de financiële afwikkeling van het commanditaire kapitaal weersproken.
13. In artikel 13 van de statuten is bepaald: “Indien de Vennootschap eindigt door opzegging door de Beherende Vennoot heeft deze het recht alleen of met anderen te zijner keuze de Vennootschap voort te zetten, onverminderd het in Artikel 12 bepaalde...” .
14. In artikel 12 laatste zin is bepaald: “Ingeval er ingevolge dit Artikel uitkeringen van deelnamen der Vennoten moeten plaats hebben, terwijl er de mogelijkheid bestaat dat nog niet vaststaande verliezen moeten worden verrekend, zal op het uit te keren bedrag een door de Vergadering der Commanditaire Vennoten of diens gemachtigde, te bepalen som als reserve voor die verliezen worden ingehouden.”.
15. In punt 10 van de memorie van grieven stellen appellanten dat de verliezen over 2009 en 2010 waarvoor appellanten ingevolge artikel 12 een reserve inhouden op het uit te keren vermogen, op 31 december 2008 geheel waren te voorzien. In een brief van 23 december 2008 van [naam derde] RA wordt reeds aangegeven dat de vooruitzichten voor 2009 nog slechter zijn, waarbij vooral het debiteurenrisico een bron van zorg zal worden. Uit een brief van ABN AMRO van 21 januari 2011 volgt dat er op de debiteurenportefeuille een voorziening is getroffen van € 9.400.000,-. Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde deze feiten niet weersproken.
16. Het hof is van oordeel dat op basis van de tekst van de artikelen 12 en 13 van de statuten, alsmede op basis van hoe feitelijk in het verleden is gehandeld met betrekking tot de afwikkeling van het commanditaire kapitaal, een redelijke uitleg van de statuten met zich medebrengt dat appellanten het te verwachten verlies in mindering mogen brengen op het commanditaire kapitaal van geïntimeerde.
17. Onbestreden is dat het kapitaal van geïntimeerde € 44.012,69 bedroeg. Niet door geïntimeerde is weersproken dat het verlies waarvoor een voorziening is getroffen van
€ 9.400.000,- reeds op 31 december 2008 voorzienbaar was. Gezien de omvang van het kapitaal van geïntimeerde en de getroffen voorziening is het hof van oordeel dat het commanditaire kapitaal van geïntimeerde volledig verdampt is.
Vernietiging
18. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis te worden vernietigd.
Proceskosten
19. Gezien het feit dat geïntimeerde in het ongelijk wordt gesteld, dient zij zowel in eerste aanleg als in appel in de kosten te worden veroordeeld.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 11 januari 2012 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de vorderingen van geïntimeerde zoals geformuleerd in haar inleidende dagvaarding en gewijzigd bij conclusie van repliek;
veroordeelt geïntimeerde in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, aan de zijde van appellanten begroot op € 8.754,-, gespecificeerd als volgt:
eerste aanleg:
- vastrecht € 258,-;
- salaris advocaat € 1.788,-;
hoger beroep:
- vastrecht € 1.815,-;
- salaris advocaat € 4.893,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Breederveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.