ECLI:NL:GHDHA:2014:1344

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
200.106.445
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Mink
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op executieopbrengst van registergoederen door voormalige echtgenote in renvooiprocedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De vrouw vorderde een aanspraak op de opbrengst van de veiling van registergoederen die eigendom waren van een stichting, waarvan haar voormalige echtgenoot de bestuurder was. De vrouw stelde dat zij recht had op de resterende executieopbrengst, die zich in depot bij de notaris bevond, en dat zij haar vordering op haar voormalige echtgenoot op het stichtingsvermogen kon verhalen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank waren vastgesteld en heeft de vorderingen van de vrouw beoordeeld.

De vrouw voerde vijf grieven aan, waarbij zij onder andere bezwaar maakte tegen het oordeel van de rechtbank dat zij geen aanspraak kon maken op het vermogen van de stichting. Het hof overwoog dat een stichting een afgescheiden vermogen heeft dat niet deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap. De vrouw had geen financieel belang bij de registergoederen, aangezien deze niet haar eigendom waren. Het hof concludeerde dat de vrouw geen vermogensrechtelijke aanspraak op de stichting had en dat haar grieven niet slagen. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en veroordeelde de vrouw in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van het uitkeringsverbod voor stichtingen en de scheiding van vermogens in het geval van een huwelijk. Het hof bevestigde dat de vrouw geen recht had op de executieopbrengst van de registergoederen, die eigendom waren van de stichting, en dat de vorderingen van de vrouw niet konden worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.106.445/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 374965/HA ZA 11-737

arrest van 18 maart 2014

inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M.L.G. de Jong te Rotterdam,
tegen
De stichting: [naam stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. J.A.M. Reuser te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Het geding

Bij exploot van 2 maart 2012 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank Rotterdam op 7 december 2011 tussen de vrouw als eiseres en de stichting als gedaagde gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij tussenarrest van 7 augustus 2012 heeft het hof een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 17 januari 2013 is gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Blijkens het opgemaakte proces-verbaal zijn partijen tijdens de comparitie niet tot een schikking gekomen en is de zaak vervolgens naar de rol van 19 maart 2013 verwezen voor memorie van grieven.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw vijf grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft de stichting de grieven bestreden.
De vrouw en de stichting hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1.
Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2.
De vrouw vordert: dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, zal bepalen, gelijk in het petitum van de appeldagvaarding van 2 maart 2012 is gesteld ter zake de vaststelling van de rangorde, dat
primair: de rangorde ter zake de executieopbrengst van de registergoederen, grond en opstallen aan de [adres een], wordt bepaald, waarbij vast te stellen dat de vrouw bij uitsluiting van de overige beslagleggers en bij uitsluiting van de stichting, gerechtigd is tot het restant van de volledige opbrengst van de veiling, verhoogd met de inmiddels verschenen rente en verminderd met de kosten van de notaris, welk huidig saldo zich bevindt op de kwaliteitsrekening van de notaris;
subsidiair: tot bepaling van de rangorde waarbij vast te stellen dat de vrouw bij uitsluiting van de overige beslagleggers en bij uitsluiting van de stichting gerechtigd is tot de volledige vordering van de vennootschap onder firma [naam VOF] op de stichting per 1 januari 1996, bedragende € 148.740,50 (fl. 327.780,94) en te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1996, subsidiair vanaf 26 juli 2006, alsmede tot de volledige huuropbrengst ten bedrage van € 34.033,51 per jaar (fl. 75.000,- per jaar) door de verhuur van het registergoed, kadastraal aangeduid sectie [nummer] groot 8.420 m2 met glasopstanden aan Arie Jan de Hoog, vanaf 1 januari 1996 tot aan 31 december 2000, berekend daarmee op € 170.167,55 en te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1996 per maand over € 34.033,51, subsidiair vanaf 26 juli 2006 over € 170.167,55 en tot de volledige huuropbrengst door verhuur van de echtelijke woning in de periode gelegen tussen 15 augustus 1999 en 1 januari 2006 ten bedrage van € 1.488,- per maand en mitsdien berekend op € 95.967,- en te verhogen met de wettelijke rente maandelijks vanaf 15 augustus 1999 over € 1.361,34, subsidiair vanaf 26 juli 2006. Kosten rechtens.
3.
De stichting concludeert dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen althans, met bekrachtiging van het bestreden vonnis, al dan niet met verbetering van gronden, de vorderingen van de vrouw zal afwijzen, zulks met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van de advocaat van de stichting, alsmede in de nakosten, forfaitair vast te stellen op een bedrag van € 131,- aan kosten advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 68,- aan kosten advocaat en de kosten van het exploot van de deurwaarder, in het geval de vrouw niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan de kostenveroordelingen in het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof zou hebben voldaan.

Het geschil

4.
In deze renvooiprocedure is tussen partijen in geschil, of de vrouw een aanspraak kan maken op de resterende executieopbrengst van de registergoederen die door de bank zijn geveild. De geveilde registergoederen behoorden in eigendom toe aan de stichting. De resterende executieopbrengst bevindt zich in depot bij de notaris. De vrouw is van mening dat zij een vordering heeft op haar voormalige echtgenoot, de heer [naam] (hierna: de man). Voorts is de vrouw van mening dat zij haar vordering op de man op het stichtingsvermogen kan verhalen. In de visie van de vrouw heeft de rechtbank Assen in haar vonnis van 26 juli 2006 aan de vrouw toegedeeld de rechten die de man had jegens de stichting. In het voormelde vonnis heeft de rechtbank de voormalige huwelijksgemeenschap van partijen verdeeld.

De grieven

5.
In haar eerste grief maakt de vrouw bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat zij geen aanspraak kan maken op het door de stichting beheerde vermogen. Volgens de vrouw staat vast dat de bestuurders van de stichting, in casu de man en de vrouw en later de man alleen, het recht hadden tot retro-levering, vervreemding en/of onttrekking van de registergoederen. Dit recht is volgens de vrouw op grond van de vaststellingsovereenkomst tussen de man en de vrouw in de gemeenschap van goederen gevallen. Voorts is de vrouw van mening dat op grond van het vonnis van de rechtbank Assen van 26 juli 2006 aan haar deze rechten zijn toegedeeld.
6.
De tweede grief van de vrouw betreft haar alimentatievordering op de man. De vrouw is van mening dat zij dienaangaande wel degelijk verhaal heeft op de registergoederen die in eigendom toebehoorden aan de stichting. Volgens de vrouw is haar alimentatievordering op de man verrekend met de vordering die de man wegens overbedeling van de vrouw op haar had. Op basis van de beschikking van 26 juli 2006 van de rechtbank Assen zijn alle rechten die de man had jegens de stichting aan de vrouw toegedeeld.
7.
In de derde grief van de vrouw stelt zij rechtsoverweging 5.5.3 van het bestreden vonnis aan de orde. In deze rechtsoverweging refereert de rechtbank aan de vordering die de VOF had/heeft op de stichting. Uit punt 61 van haar toelichting volgt dat zij van mening is dat het niet gaat om een verplichting van de stichting maar om een recht van de bestuurders in de stichting.
8.
De vrouw komt met haar vierde grief op tegen het oordeel van de rechtbank inzake haar subsidiaire vorderingen betreffende de huuropbrengsten.
9.
In haar vijfde, samenvattende grief geeft de vrouw aan dat zij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank, dat de door de vrouw ingediende vorderingen niet batig gerangschikt kunnen worden. De vrouw doet nog een (algemeen) bewijsaanbod.

Het verweer

10.
De stichting heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. In de punten 60 tot en met 65 van de memorie van antwoord wordt door de stichting onder meer het navolgende gesteld:
  • Op de huwelijksdatum van de man en de vrouw behoorde het vastgoed helemaal niet aan de man in eigendom toe. Het maakte geen deel uit van zijn vermogen, maar het behoorde al tot het vermogen van de stichting.
  • Omdat het vastgoed van de stichting niet en evenmin uiteraard de stichting zelf tot het vermogen van de man behoorde, zijn die vermogensbestanddelen dus automatisch ook niet deel gaan uitmaken van de huwelijksgemeenschap met de vrouw.
  • Het aan de stichting in eigendom toebehorende vastgoed omvatte in het bijzonder de woning waarin de man en de vrouw met hun kinderen woonden.
  • De vrouw had geen enkel financieel belang bij de woning want die was niet haar (mede)eigendom, noch rechtstreeks noch via de stichting.
11.
In punt 73 van haar memorie van antwoord stelt de stichting haar statutaire doel aan de orde. Volgens de stichting is het statutaire doel duidelijk. In punt 102 herhaalt de stichting nogmaals dat de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw noch tijdens het bestaan ervan, noch na de ontbinding ervan over eigendomsrechten in de stichting beschikte.

Aanspraak op het vermogen van de stichting

12.
Het hof overweegt als volgt. Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon, welke geen leden kent en die beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken. Uit artikel 2:285 lid 3 BW volgt dat het doel van de stichting niet mag inhouden het doen van uitkeringen aan haar oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen, tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben. Uitkeringen dienen te worden verstaan als prestaties waar geen of een ongelijkwaardige tegenprestatie tegenover staat. Onder het uitkeringsverbod vallen niet alleen uitkeringen in geld, ook uitkeringen in natura moeten eronder worden geschaard.
13.
Bij conclusie van eis heeft de vrouw de statuten van de stichting in het geding gebracht. Uit artikel 2 volgt: ”De stichting heeft ten doel het beheren en exploiteren van tuinderijbedrijven, het uitvoeren of doen uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van de tuinbouw, het beheren en het beleggen van vermogens.”
14.
Uit de gewisselde stukken volgt dat de eigendom van de navolgende onroerende zaken aan de stichting is overgedragen:
a. de opstallen met grond gelegen aan de [adres twee], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie A, nummer [nummer], groot vijf are en vijfenzestig centiare;
b. het woonhuis met toebehoren gelegen aan de [adres een], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie A, nummer[nummer], groot zeven are en dertig centiare;
c. de grond gelegen aan de [adres twee], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie A, nummer [nummer], groot een are en vijftien centiare.
Voorts is aan de stichting overgedragen het economisch eigendom van de opstallen met grond gelegen aan de [adres een], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie A, nummer [nummer], groot vierentachtig are en twintig centiare. Ook zijn aan de stichting in eigendom overgedragen de door mevrouw [naam] op de onder a. en c. vermelde registergoederen gevestigde opstalrechten. Op grond van deze eigendomsoverdracht is de stichting eigenaar respectievelijk economisch eigenaar geworden van deze goederen en is zij in beginsel gerechtigd tot de opbrengst van deze goederen.
15.
Het vermogen van de stichting is een afgescheiden vermogen en kan geen deel uitmaken van de voormalige huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw. Op basis van het uitkeringsverbod van artikel 2:285 lid 3 BW kunnen geen uitkeringen aan de man en de vrouw worden gedaan tenzij sprake is van een ideële of sociale uitkering. Voorts volgt uit de statuten van de stichting dat het doel is het beheren en exploiteren van tuinderijbedrijven. Ook op basis van de doelstelling van de stichting kunnen de man en de vrouw geen vermogensrechtelijke aanspraak hebben op de stichting. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat de vrouw geen enkele vermogensrechtelijke aanspraak op de stichting heeft. Met andere woorden: de vrouw kan geen aanspraak maken op de resterende executieopbrengst. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, behoeft het overige dat door de vrouw en de stichting is gesteld geen verdere bespreking aangezien die feiten en omstandigheden niet relevant zijn voor het onderhavige oordeel.
16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van de vrouw niet slagen zodat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.

Proceskosten

17.
Het hof zal de vrouw als de in ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
18.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de stichting tot deze uitspraak begroot op € 1.691,-, gespecificeerd als volgt:
- € 666,- griffierecht,
- € 894,- salaris advocaat,
- € 131,- nasalaris;
dit bedrag te verhogen met € 68,- aan kosten van betekening indien de vrouw niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan de kostenveroordelingen in eerste aanleg en in hoger beroep zal hebben voldaan;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Mink en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.