ECLI:NL:GHDHA:2014:1448

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
200.136.779-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stille
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en inkomensverlies na wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De man, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.N. Mulder, verzoekt het hof om de kinderalimentatie op nihil te stellen, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. van Ravenhorst, zich verzet tegen dit verzoek. De man stelt dat zijn inkomen aanzienlijk is gedaald sinds de echtscheiding en dat hij niet in staat is om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen. Hij heeft zijn praktijk als dierenarts moeten sluiten en is nu werkzaam in Duitsland, waar hij een lager inkomen heeft. De vrouw betwist de wijziging van omstandigheden en stelt dat de man nog steeds in staat moet worden geacht om een redelijk inkomen te verdienen. Het hof oordeelt dat de man voldoende heeft aangetoond dat zijn inkomensverlies niet voor herstel vatbaar is en dat hij geen draagkracht heeft voor alimentatie. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en stelt de alimentatieverplichtingen op nihil, met ingang van 25 januari 2013. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 30 april 2014
Zaaknummer : 200.136.779/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-814 en FA RK 13-815
Zaaknummer rechtbank : C/10/417385 en C/10/417389
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.N. Mulder te Nijkerk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te[woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. van Ravenhorst te Utrecht.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 7 november 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 augustus 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 6 januari 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 27 november 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 27 februari 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 14 maart 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. G.C. Oussoren (kantoorgenoot van mr. E.N. Mulder);
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De hierna te noemen minderjarige [naam] heeft schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de man om, kosten rechtens, de bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 maart 2008 opgelegde alimentatieverplichting ten behoeve van:
  • [naam], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats];
  • [naam], geboren [in] 1998 te [geboorteplaats];
  • [naam], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats],
(hierna te noemen: de minderjarigen), almede die van de vrouw te wijzigen en met ingang van 1 januari 2011 op nihil te bepalen, afgewezen. Tevens is het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de vrouw om de man te veroordelen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen ten bedrage van € 338,75 per kind per maand (voor zes kinderen) te voldoen vanaf 1 mei 2013, en voorts dat voor elk kind waarvoor de man niet betaalt, hij de vrouw € 338,75 : (100-42-5,65) x 100 = € 647,09 per maand extra zal betalen en bij deze benaderingswijze de betalingsverplichting van de man vast stellen op een bedrag van € 6.393,92, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook kinderalimentatie, en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2.
De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de bestreden beschikking te vernietigen;
in hoger beroep opnieuw rechtdoende te bepalen dat de kinderalimentatie wordt vastgesteld op nihil, subsidiair dat de kinderalimentatie wordt vastgesteld op € 50,- per maand;
in hoger beroep opnieuw rechtdoende te bepalen dat de partneralimentatie wordt vastgesteld op nihil;
hetgeen verzocht onder II en III met ingang van 1 januari 2011 dan wel met ingang van 25 januari 2013 dan wel een datum die het hof in goede justitie redelijk acht. Kosten rechtens.
3.
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep ongegrond te verklaren.
4.
De man voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in staat is te beoordelen of handhaving van de overeengekomen kinderalimentatie van de man kan worden gevergd. Wellicht dat de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht achtte om tot een exacte berekening te komen van het netto besteedbaar inkomen van de man in Duitsland vanwege het van toepassing zijnde Duitse fiscale recht, maar in redelijkheid had de rechtbank dan volgens de man kunnen uitgaan van het bruto inkomen per maand zoals blijkt uit de overgelegde salarisstroken. Dan zou volgens de man volgen dat hij een netto besteedbaar inkomen heeft van € 800,- per maand, zodat er geen draagkracht is om bij te dragen in de kinderalimentatie. De man meent dat hij in dat geval onder bijstandsniveau leeft. Subsidiair verzoekt de man om een kinderalimentatie vast te stellen op € 50,- per maand, conform de nieuwe berekening voor kinderalimentatie. De door de man gestelde wijziging van omstandigheden is gebaseerd op de wijziging van zijn gezinssamenstelling alsmede op het wegvallen van zijn inkomen uit winst uit zijn dierenartspraktijk. Volgens de man heeft hij thans geen winst uit onderneming zijnde € 102.739,-, maar een inkomen uit loonbetrekking van € 8.600,- bruto per jaar. Verder dient hij bij te dragen aan 20 % van de huishoudelijke kosten van het gezin van de man. De man meent dat er sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de ongewijzigde handhaving van de vastgestelde hoogte van de partneralimentatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van hem kan worden gevergd. De man meent dat hij geen draagkracht heeft voor kinderalimentatie, zodat er aan een draagkrachtberekening om te bepalen of er sprake is van draagkracht voor het bepalen van partneralimentatie niet toegekomen wordt.
5.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat er weliswaar een wijziging van omstandigheden is in die zin dat de man thans gehuwd is en de zorg heeft voor een kind, maar dat brengt niet met zich, dat dan ook gekeken moet worden naar zijn huidige, veel lagere inkomen. Immers, de verlaging van het inkomen is volgens de vrouw geheel aan de man toe te rekenen. De man grieft niet tegen de door de rechtbank aangelegde/gehanteerde maatstaf, doch uitsluitend tegen de toepassing daarvan. Uitgaande van deze maatstaf, is het volgens de vrouw niet anders dan dat de man ook nu er niet in is geslaagd de door rechtbank gehanteerde normering (basis en grondslag voor eventuele wijziging) feitelijk te onderbouwen. Subsidiair en ook ter aanvulling stelt de vrouw dat de man nog steeds in staat moet worden geacht om een behoorlijk inkomen te verdienen dat de vergelijking kan doorstaan met het inkomen van weleer. Daarenboven heeft de man tot nu toe geen helder en duidelijk inzicht gegeven in de afrekening van en met zijn maatschap. Hoe de stille reserves en de goodwill zijn afgerekend is de vrouw niet bekend. Verder ontving de man uit de verkoop van de echtelijke woning na voldoening van enkele schulden € 178.271,01. De vrouw meent in het licht van het voorgaande dat de rechtbank het verzoek van de man terecht heeft afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Wijziging van omstandigheden
6.
De man heeft aan het verzoek tot wijziging ten grondslag gelegd dat sinds het sluiten van het echtscheidingsconvenant in november 2007 zijn gezinssamenstelling is veranderd (hij is opnieuw gehuwd en heeft een kind heeft uit dit huwelijk) alsmede dat zijn inkomen per 1 januari 2010 aanzienlijk is verminderd, nu de winst uit zijn dierenartspraktijk is weggevallen, welke wijzigingen van omstandigheden als zodanig door de wederpartij niet dan wel niet voldoende zijn bestreden. Het hof is dan ook van oordeel dat de gegevens die partijen bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant tot uitgangspunt hebben genomen, zodanig zijn gewijzigd dat deze een beroep van de man op artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek rechtvaardigen. Op grond daarvan zal het hof de draagkracht van de man opnieuw beoordelen. De behoefte van de vrouw en de kinderen aan een bijdrage van de man in hun levensonderhoud staat als niet weersproken vast.
Draagkracht van de man
7.
Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijze in de naaste toekomst te kunnen verwerven. Het kan zich voordoen dat de onderhoudsplichtige door zijn gedragingen zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht. Of een dergelijke vermindering buiten beschouwing moet blijven, zal in de eerste plaats afhangen van het antwoord op de vragen of hij redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsplichtige dit ook van hem kan vergen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
8.
Ten aanzien van het inkomensverlies van de man is het hof van de volgende feiten en omstandigheden gebleken. De man heeft ter zitting verklaard dat hij ten tijde van het huwelijk met de vrouw een winst uit onderneming (uit zijn dierenartspraktijk) genoot van € 102.739,- bruto per jaar. De man en de vrouw zijn beiden dierenarts. Zij vormden tezamen met een aantal andere maten een maatschap van dierenartsen. De man heeft verder verklaard dat hij volslagen onverwacht per 1 januari 2010 uit de maatschap is gezet. Volgens zijn zeggen stond hij van de ene op de andere dag op straat. Als gevolg hiervan zijn ook zijn nevenactiviteiten geëindigd. De man meent dat hij van de maatschap niet de ruimte heeft gekregen om een andere dierenartspraktijk op te zetten. Hij was ernstig beperkt door een concurrentiebeding en had ook gebrek aan praktijkervaring. Hij kon zich vestigen in het praktijkgebied van de maatschap, maar was dan gedwongen om zich naast een oud-collega op een industrieterrein te vestigen, hopende op nieuwe klanten. Volgens de man was dit bedrijfseconomisch onverantwoord. Hij heeft naar zijn zeggen getracht om een andere praktijk over te nemen, hetgeen zeer moeilijk was. De man kon een praktijk in [provincie] overnemen, maar hij moest dan € 900.000,- financieren, hetgeen, mede gelet op zijn leeftijd destijds van 48 jaar, bedrijfseconomisch eveneens onverantwoord was, hetgeen het hof niet onaannemelijk voorkomt. De man had toen ook zijn huis, dat aan hem was toebedeeld, nog niet verkocht. In december 2008 heeft de vrouw als gevolg van deze toedeling een bedrag van € 125.000,- ontvangen. Het huis is in 2010 verkocht en geleverd. De man heeft in dit kader onweersproken verklaard dat van de opbrengst van de woning ad € 178.000,- niets is overgebleven. De man heeft voorts verklaard dat de goodwilluitkering € 291.000,- bedroeg. Hij heeft € 131.000,- aan de belastingdienst betaald. Volgens de man heeft hij € 48.000,- niet betaald gekregen van de maten. De rest van het bedrag is opgegaan aan alimentatie, aflossing van een autolening, advocaatkosten en zorgverzekering.
9.
De man heeft op enig moment de keuze gemaakt om, tezamen met zijn huidige echtgenote, in Duitsland een dierenartspraktijk te beginnen, nadat hij in Nederland zijn arbeidsmogelijkheden had verkend en is daarbij niet over één nacht ijs gegaan. In Nederland waren voor hem vrijwel geen mogelijkheden om een dierenartsenprakrijk op te zetten. In Duitsland is het hem evenwel niet gelukt om een inkomen te verwerven zoals in Nederland. Hij had gehoopt op meer groei van het bedrijf. De man is met ingang van 1 januari 2011 in dienst bij zijn echtgenote. Volgens de man bedraagt het inkomen van zijn vrouw € 45.000,- en dat van de man € 10.000,- bruto per jaar, welke verdeling belastingtechnisch het gunstigst is. Daar komt bij dat zijn vrouw specialist is. Het gezamenlijk inkomen bedraagt derhalve in totaal € 55.000,- bruto per jaar. Ter staving heeft de man financiële stukken overgelegd, waaronder van de Duitse belastingdienst. In het licht van bovengenoemde omstandigheden, welke het hof niet onaannemelijk voorkomen, is het hof van oordeel dat de man, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw en de kinderen, voldoende heeft onderbouwd waarom hij is vertrokken naar Duitsland. Dat de man had kunnen kiezen voor toedeling aan hem van een gedeelte van de maatschapspraktijk, zoals door de vrouw betoogd, is het hof niet, althans onvoldoende gebleken.
10.
Gelet op het bovenstaande, en gezien de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat sprake is van een inkomensverlies dat de man niet verweten kan worden en niet voor herstel vatbaar is.
11.
Het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof voorts van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij genoegzame inspanningen heeft geleverd om zijn inkomen te vermeerderen, doch dat dit tot op heden niet is gelukt. Onder deze omstandigheden acht het hof het redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van het feitelijk inkomen dat hij verwerft en is hij, gelet op zijn aannemelijk gemaakte inkomen van gemiddeld € 800,- netto per maand in Duitsland, naar het oordeel van het hof niet in staat enige kinder- of partneralimentatie te betalen, zodat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen de vrouw voor het overige heeft betoogd, behoeft geen bespreking meer, nu dit niet tot een ander oordeel leidt.
Ingangsdatum
12.
De vrouw is bij het inleidend verzoek van de man op 25 januari 2013 op de hoogte gebracht van een verzoek om nihilstelling, zodat zij daar vanaf dat moment rekening mee diende te houden. Het hof zal gezien het consumptieve karakter van de alimentatie bepalen dat hetgeen na 25 januari 2013 is betaald of verhaald door de vrouw niet behoeft te worden terugbetaald.
Proceskosten
13.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
14.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 21 maart 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen alsmede de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 25 januari 2013 op nihil;
bepaalt dat hetgeen nadien door de man is betaald of op hem is verhaald door de vrouw niet behoeft te worden terugbetaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Breederveld, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2014.