ECLI:NL:GHDHA:2014:1479

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
BK-13-00485 t-m 13-00487
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van gemeentelijke verordeningen inzake rioolafvoerrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2014, staat de onverbindendheid van gemeentelijke verordeningen inzake rioolafvoerrecht centraal. De belanghebbende, [X] B.V., gevestigd te [Z], heeft bezwaar gemaakt tegen aanslagen die zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Teylingen voor de belastingjaren 2010, 2011 en 2012. De aanslagen zijn gebaseerd op de verordeningen die door de gemeenteraad zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de heffing van rioolafvoerrecht. De belanghebbende stelt dat deze verordeningen geheel of gedeeltelijk onverbindend zijn, omdat zij in strijd zouden zijn met artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet.

De rechtbank Den Haag heeft de beroepen van de belanghebbende eerder ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder de vaststelling van de verordeningen en de tariefstructuur die door de gemeente is gehanteerd. De belanghebbende betoogt dat de verordeningen leiden tot een onevenredig onderscheid tussen grootgebruikers en andere belastingplichtigen, wat in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel.

Het Hof oordeelt dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om de tarieven vast te stellen en dat deze tarieven niet in strijd mogen zijn met algemene rechtsbeginselen. Het Hof concludeert dat de door de gemeente gehanteerde tariefstructuur in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel, omdat gebruikers die meer afvalwater lozen ook een hogere bijdrage betalen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verordeningen niet onverbindend zijn en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende wordt in het ongelijk gesteld, en de heffingsambtenaar wordt in het gelijk gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-13/00485 tot en met 13/00487

Uitspraak d.d. 25 maart 2014

in het geding - na verwijzing - tussen:

[X] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Teylingen, de heffingsambtenaar,
op de beroepen van belanghebbende betreffende na te melden aanslagen.

Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn, vanwege het in de belastingjaren 2010, 2011 en 2012 als gebruiker vanuit de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (het perceel) lozen van respectievelijk 7.318, 7.541 respectievelijk 8.168kubieke meter voor voormelde jaren aanslagen (legesnota) in het rioolafvoerrecht van de gemeente Warmond opgelegd.
1.2. De aanslagen zijn, na daartegen gemaakte bezwaren, bij uitspraken van de heffingsambtenaar gehandhaafd.
1.3. De rechtbank Den Haag heeft de door belanghebbende tegen die uitspraken ingestelde beroepen bij uitspraak van 25 april 2013 ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 478. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 februari 2014, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen en briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

De Verordeningen

3.1. De raad van de gemeente Teylingen heeft in openbare vergaderingen voor ieder van de jaren 2010, 2011 en 2012 een “Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing” en de daarbij horende Tarieventabel (hierna: de Verordening dan wel de Tarieventabel) vastgesteld.
3.2. De Verordening voor het jaar 2010 respectievelijk 2011 en 2012 zijn vastgesteld op 17 december 2009 en 16 december 2010. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
3.3. De verordening luidt, voor zover thans van belang:
“(...)
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1.
De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
2.
Als gebruiker wordt aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
(…)

Artikel 5 Maatstaf van heffing

1.
De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
2.
Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. (…)
(…)

Artikel 6 Belastingtarieven

De belasting bedraagt per perceel bij een waterverbruik tot 300 m3 € 131,00
Voor elke kubieke meter toegevoerd of opgepompt water boven 300 m3 bedraagt de belasting € 1,10

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
(...)”
3.4. De verordeningen 2010 en 2011 zijn na vaststelling gepubliceerd in het Nieuwsblad Teylingen van 23 december 2009, en in De Teylinger van 21 december 2010. In de Teylinger van 21 december 2011 is medegedeeld dat “Voor rioolheffing (…) de verordeningen en tarieven van 2011 ook in 2012 van kracht” blijven.
Vaststaande feiten
In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1. De gemeente Teylingen is op 1 januari 2006 ontstaan door samenvoeging van de voormalige gemeenten Sassenheim, Voorhout en Warmond.
4.2. Burgemeester en wethouders van Teylingen hebben aan de raad van de gemeente Teylingen een voorstel gedaan tot het vaststellen van een Verordening rioolrechten 2007. In dat voorstel is onder meer opgenomen:
”(...)
Huidige situatie Teylingen
De kosten van het beheer en onderhoud van het gemeentelijke rioolstelsel wordt in de gemeente Teylingen op dit moment op drie manieren verhaald middels het heffen van een rioolafvoerrecht (geheven van gebruikers). In de kern Sassenheim via een vastrecht plus een variabel recht (€ 48,93 + € 0,71 per m3), in de kern Voorhout via een vastrecht (€ 113,00) en in de kern Warmond via een variabel recht (€ 1,20).
Mogelijkheden maatstaf van heffing
Op grond van artikel 219 Gemeentewet kunnen verschillende heffingsmaatstaven worden gehanteerd zolang er maar geen heffing plaats vindt naar inkomen, winst of vermogen. De meest voorkomende mogelijkheden zijn:
1) Rioolaansluitrecht (geheven van eigenaren)
a. met vast tarief
b. met tariefsdifferentitatie woningen / niet-woningen
2) Rioolafvoerrecht (geheven van eigenaren en/of gebruikers)
a. met vast tarief
b. met variabel tarief naar verbruik
c. met een combinatie van vast en variabel
3) Combinatie van rioolaansluitrecht en rioolafvoerrecht
Daarnaast is sinds enkele jaren ook de WOZ-waarde als maatstaf van heffing voor een rioolaansluitrecht in gebruik (1c).
Op basis van de situatie in de voormalige drie gemeentes gaat de voorkeur uit naar een
afvoerrecht voor gebruikerszodat de kring van belastingplichtigen in 2007 hetzelfde blijft.
Voor de keuze van de maatstaf van heffing (vast, variabel of een combinatie van beide) is de berekening van de tarieven die dit voor 2007 zou opleveren van belang. Onderstaand worden alle drie de mogelijkheden doorgerekend op basis van de begrote kosten voor het beheren en onderhouden van het gemeentelijke rioolstelsel
Tariefberekeningen 2007
Bij de berekening van de mogelijke tarieven zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
 100% kostendekking van de geraamde kosten ad € 2.309.377.
 Totale hoeveelheid afvalwater (obv waterverbruik waterleidingbedrijf) 1.922.120 m3 op jaarbasis (o.b.v. gegevens 2006).
 13413 belastingplichtigen (o.b.v. gegevens 2006)

optie 1 - vast

Vast tarief: € 2.309.377 / 13.413 =
€ 172,17per gebruiker
Hierbij wordt iedere gebruiker ongeachte de omvang van de hoeveelheid afvalwater op dezelfde wijze in de heffing betrokken.

optie 2 - variabel

Variabel tarief: € 2.309.377 / 1.922.120 =
€ 1,20per m3 afvoerwater
Hierbij wordt iedere gebruiker in de heffing betrokken voor dat deel dat hij ook daadwerkelijk aan afvalwater produceert.
Combinatie van een vast en variabel tarief
Er zijn diverse combinaties van een vast en variabel tarief mogelijk.

optie 3 – 50% vast / 50% variabel

Dit resulteert in de volgende tarieven: € 2.309.377 / 2 / 13.413 =
€ 86,06per gebruiker
plus€ 2.309.377 / 2 / 1.922.120 =
€ 0,60per m3 afvoerwater

optie 4 - meerverbruik boven een drempel variabel belasten

Ook is het mogelijk om te werken met een drempel verbruikt, waarbij het verbruik tot aan de drempel wordt belast met een vast bedrag en het meerverbruik met een bedrag per m3.

4.a Verbruik tot 200 m3 voor een vast bedrag van € 50,-

Op basis van de gegevens over de verdeling van het watergebruik over de belastingplichtigen zou dan een tarief van
€ 3,28per m3 voor het verbruik boven 200 m3 nodig zijn om kostendekkend te zijn. Hierbij moet dan ca. 11% van de aanslagen handmatig worden ingevoerd.

4.b Verbruik tot 250m3 voor een vast bedrag van € 100,-

Op basis van de gegevens over de verdeling van het watergebruik over de belastingplichtigen zou dan een tarief van €
1,20per m3 voor het verbruik boven 250 m3 nodig zijn om kostendekkend te zijn. Hierbij moet dan ca. 5% van de aanslagen handmatig worden ingevoerd.

4.c Verbruik tot 300 m3 voor een vast bedrag van € 113,-

Op basis van de gegevens over de verdeling van het watergebruik over de belastingplichtigen zou dan een tarief van
€ 0,95per m3 voor het verbruik boven 300 m3 nodig zijn om kostendekkend te zijn. Hierbij moet dan ca. 3% van de aanslagen handmatig worden ingevoerd.
Advies keuze maatstaf van heffing en tarief 2007
(…)
Wanneer gekeken wordt naar de grootste groep belastingplichtigen, de meerpersoonshuishoudens dan kan geconstateerd worden dat een combinatie van een vast bedrag met een variabel bedrag het beste uitpakt. Wanneer we nu ook nog een vergelijking maken met de tarieven geheven in 2006 (…) dan kan geconstateerd worden dat wanneer er aangesloten wordt bij het vaste tarief van de voormalige gemeente Voorhout (€ 113,00
),er de lastendruk voor alle meerpersoonshuishoudens lager wordt of gelijk blijft. Wel worden de grootverbruikers in de kernen Sassenheim en Voorhout zwaarder belast van voorheen. Het gaat hierbij om circa 60 belastingplichtigen (0,5%).
Op basis van de bovenstaande tariefsberekeningen stellen wij u voor om voor 2007 een afvoerrecht voor gebruikers vast te stellen met een combinatie van twee rechten voor het gebruik van het gemeentelijk riool:
1) een vast tarief van
€ 113,00 per jaarvoor de hoeveelheid afvoerwater van 1 m3 t/m 300 m3
2) een tarief van
€ 0,95 per m3voor het hoeveelheid afvoerwater boven 300 m3.
(...)”
4.3. Belanghebbende is gebruiker van het perceel [a-straat 1] te [Z] welk perceel is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
4.4. Aan belanghebbende zijn, naast een tarief van € 131, in de jaren 2010, 2011 en 2012 ter zake de afvoer van 7.018, 7.241 en 7.868 kubieke meter water heffingen ten bedrage van € 7.719,80, € 7.965,10 en € 8.654,80 in rekening gebracht.
4.5. Bij brief van 17 februari 2014 heeft de heffingsambtenaar de volgende gegevens verstrekt:
Jaar 2010 2011 2012
Totaal geraamde kosten rioolheffing (1) € 2.236912 € 2.257.843 € 2.287.521
Totale hoeveelheid afvalwater (2) 1.955.997 1.995.004 2.000.000(4)
Totaal aantal belastingplichtigen 14.765 14.791 14.917
Aantal belastingplichtigen met verbruik >300m3 (3) 419 429 430
Hoeveelheid afvalwater dat door “grootverbruikers”
>300m3 is afgevoerd 502.653 518.883 520.000
(1) Op basis van de begroting van het desbetreffende jaar
(2) Opgave opgevoerd water waterleidingbedrijf
(3) Deze belastingplichtigen betaalden naast het vastrecht ook over het meerverbruik boven 300m3
(4) Hoeveelheden niet exact te achterhalen.

Geschil

5.1. Het onderhavige geschil betreft welk antwoord moet worden gegeven op de vraag of de verordeningen waarop de in geschil zijnde aanslagen berusten, geheel of partieel onverbindend zijn wegens strijd met het bepaalde in artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet, hetgeen belanghebbende stelt, doch de heffingsambtenaar bestrijdt.
5.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de zeer kleine groep van de “grootgebruikers” die in de heffing van het rioolrecht wordt betrokken zwaarder wordt belast dan ruim 13.000 overige belastingplichtigen, waardoor binnen de groep belastingplichtigen een onevenredig onderscheid in de te verhalen bedragen wordt gemaakt.
5.3. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.

Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraken en tot vermindering van de aanslagen.
6.2. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Oordeel van de rechtbank

7.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
“(...)
4.
In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is onder meer bepaald dat de gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van de gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
5.
De vaststelling van het tarief van een gemeentelijke belasting behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de gemeenteraad. Deze is daarbij enkel gebonden aan de beperkingen die voortvloeien uit de laatste zinsnede van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet. De billijkheid van de door de gemeenteraad gekozen maatstaf en tarief staat op zichzelf niet ter beoordeling van de belastingrechter. Voor ingrijpen is slechts plaats indien een gekozen tarief leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad, dan wel de tariefstelling anderszins in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel.
6.
De stelling van [belanghebbende] dat het gehanteerde tarief in strijd is met het gelijkheidsbeginsel dan wel het evenredigheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Op basis van het gelijkheidsbeginsel dienen gelijke gevallen gelijk te worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk in de mate waarin deze verschillen.
De tariefstructuur zoals deze door [de heffingsambtenaar] wordt toegepast heeft tot gevolg dat gebruikers van percelen die grotere hoeveelheden afvalwater lozen daarvoor een hogere bijdrage zijn verschuldigd. De heffing richt zich daarmee naar het gebruik. [De heffingsambtenaar] heeft met de gekozen tariefsstructuur aangesloten op het profijt dat gebruikers hebben. Het is daardoor in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel om van deze groep belastingplichtigen ook een grotere bijdrage te vragen (zie Hoge Raad 24 september 2004, LJN AF7511).
7. [
Belanghebbende] heeft voorts het standpunt ingenomen dat bij het vaststellen van de tariefsstructuur ten onrechte geen rekening is gehouden met ondernemers die binnen hun onderneming veel water verbruiken. [Belanghebbende] leidt dit af uit de omvang van het drempelbedrag dat is vastgesteld op basis van het waterverbruik van een gemiddeld huishouden en de prijs per m³ af te leiden uit het uit navraag gebleken gemiddelde feitelijke verbruik van een huishouden, en uit het hogere tarief bij overschrijding van deze drempel dat is ingevoerd om het waterverbruik te ontmoedigen. [Belanghebbende] wijst er op dat dit systeem met name bij grootverbruikers tot een aanslag leidt die feitelijk grotendeels gebaseerd is op het hogere tarief.
Hoewel de rechtbank een aparte tariefstelling voor ondernemers redelijk acht brengt het ontbreken van een dergelijke tariefstelling niet met zich mee dat het tarief als onredelijk dient te worden aangemerkt. De mogelijkheid voor invoering van een dergelijk apart tarief is voorbehouden aan de gemeenteraad. Nu de gemeenteraad hier niet voor heeft gekozen ziet de rechtbank hierin geen grond de verordening onverbindend te verklaren. Ter zitting heeft de gemachtigde van [de heffingsambtenaar] overigens aangegeven de gevolgen van de gehanteerde tariefstructuur voor ondernemers te zullen voorleggen aan de verantwoordelijke wethouder.
8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.
(...)”

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting kunnen gemeenten, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hen vrij, die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing. (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en blz. 77-78). Daarbij gelden als randvoorwaarden dat de heffing als gevolg van de gemaakte keuze niet in strijd mag komen met algemene rechtsbeginselen - in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel - en dat de heffing niet mag leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het geven van de bevoegdheid tot het instellen van de desbetreffende heffing niet voor ogen kan hebben gehad. Binnen deze ruime grenzen is slechts reden voor onverbindendverklaring van een regeling wanneer deze in strijd is met een algemene rechtsbeginsel, zoals het verbod van onredelijke en willekeurige belastingheffing en het evenredigheidsbeginsel.
8.2. Ingeval een gemeente, zoals in het onderhavige geval, één rioolgebruiksretributie heft, mag zij alle aan de aanleg, het onderhoud en het gebruik van het riool verbonden kosten verhalen op de in de verordening aangewezen categorie van belastingplichtigen. Dat tarieven van een gebruiksretributie zich zouden moeten richten naar het gebruik dat wordt gemaakt van gemeentebezittingen en dat het karakter van de retributie uitsluitend een differentiatie in het tarief zou toelaten naar de grootte van het voordeel, gelegen in de vergroting van de gebruiksmogelijkheden, vindt geen steun in de tekst van de wet en is in strijd met de bedoeling van de wetgever (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 77).
8.3. Zulks laat echter onverlet dat afgeleid kan worden dat binnen de groep belastingplichtigen geen onevenredig onderscheid in te verhalen bedragen mag worden gemaakt. De voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het evenredigheidsbeginsel immers ziet op het aanleggen van een redelijke maatstaf, derhalve op de tariefstelling en mogelijk de vrijstellingen.
8.4. Van een redelijke maatstaf voor toerekening van kosten aan grote lozers is reeds sprake indien de aan hen toegerekende kosten een ongeveer even groot deel uitmaken van de totale geraamde (vaste plus variabele) kosten van de riolering als de volgens die ramingen door de grote lozers tezamen af te voeren hoeveelheid afvalwater deel uitmaakt van de totale hoeveelheid af te voeren afvalwater. De keuze om al dan niet een verfijnder methode van kostentoerekening te hanteren is aan de gemeentelijke wetgever.
8.5. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de gegevens die door de gemeente bij brief van 17 februari in het geding zijn gebracht. Dat daarbij deels is uitgegaan van geschatte gegevens doet daaraan niet af, nu deze gegevens passen in het beeld van de daaraan voorafgaande jaren.
8.6. Uit de overgelegde gegevens blijkt dat de gemiddelde hoeveelheid afgevoerd afvalwater per kleingebruiker kan worden berekend als volgt:
totale hoeveelheid afvalwater 1.955.997 1.995.004 2.000.000
af: hoeveelheid afvalwater van grootgebruikers
502.653 518.883 520.000
hoeveelheid afvalwater van kleingebruikers 1.453.344 1.476.121 1.480.000
totaal aantal kleinverbruikers 14.346 14.362 14.487
gemiddelde hoeveelheid afvalwater per kleingebruiker 101 103 102
8.7. Voorts kan daaruit worden afgeleid dat de kleinverbruikers gemiddeld genomen per liter afgevoerd afvalwater betalen:
totaal aantal belastingplichtigen 14.765 14.791 14.917
af: aantal belastingplichtigen met verbruik >300m3
419 429 430
totaal aantal kleinverbruikers 14.346 14.362 14.487
tarief kleinverbruiker € 131 € 131 € 131
kleinverbruikers brengen op 1.879.326 1.881.422 1.897.797
per liter afgevoerd water € 1,29 € 1,27 € 1,28
8.8. De variabele kosten van het afgevoerde afvalwater bedraagt per liter
totaal geraamde kosten rioolheffing 2.236.912 2.257.843 2.287.521
totale hoeveelheid afvalwater 1.955.997 1.995.004 2.000.000
kosten per liter € 1,14 € 1,13 € 1,14
8.9. Gelet op vorenvermelde berekeningen is voldaan aan de hiervoor vermelde voorwaarden. Niet geoordeeld kan worden dat de gemeente in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot de door haar gehanteerde kostentoerekening.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.J.J. Engel en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier E. Kalač. De beslissing is op 25 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.