ECLI:NL:GHDHA:2014:1629

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
002168-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • A.L.G.A. Stille
  • C.M. le Clercq-Meijer
  • Chr.Th.P.M. Zandhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de raadkamer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. R.C.A. Duindam, de voorzitter van de raadkamer, door de verzoeker. De verzoeker had een klaagschrift ingediend dat op 14 januari 2014 behandeld zou worden, maar verzocht om wraking van de voorzitter op grond van vermeende partijdigheid. Dit verzoek werd ingediend via een faxbericht op 19 december 2013, met aanvullende e-mails op 6 en 7 januari 2014. De voorzitter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven niet in de wraking te berusten en niet ter zitting te willen verschijnen.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 8 januari 2014 behandeld, waarbij de verzoeker werd gehoord en de advocaat-generaal zijn standpunt uiteenzette. De verzoeker stelde dat de voorzitter blijk gaf van schijn van partijdigheid door zijn beslissing om hem niet te horen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter, op basis van vaste jurisprudentie, vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Het hof concludeerde dat de door de voorzitter genomen beslissing geen grond vormde voor de veronderstelling van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. Een afschrift van de beslissing werd toegezonden aan de verzoeker, de gewraakte voorzitter en de advocaat-generaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 002168-13
Zaaknummer hoofdzaak : K13/0418
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking van 19 december 2013, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de behandeling van het klaagschrift als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[verzoeker]

wonende te [adres],
verzoeker.

Het geding

1.
De verzoeker heeft een klaagschrift als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend. Dit klaagschrift zou op 14 januari 2014 worden behandeld door de meervoudige raadkamer, voorgezeten door mr. R.C.A. Duindam.
2.
Bij faxbericht van 19 december 2013, aangevuld bij e-mailberichten - gericht aan de griffier van de wrakingskamer - van 6 januari 2014 en 7 januari 2014, heeft de verzoeker een gemotiveerd verzoek tot wraking van voornoemde voorzitter gedaan.
3.
Mr. R.C.A. Duindam heeft in de schriftelijke reactie van 6 januari 2014 op het wrakingsverzoek medegedeeld dat hij niet in de wraking berust en dat hij niet op het verzoek tot wraking wenst te worden gehoord.
4.
Voorts heeft de verzoeker een verzoek gedaan tot het oproepen van getuigen – door middel van een e-mailbericht gericht aan de griffier van de wrakingskamer op 7 januari 2014 om 9:22 uur – voor de zitting van de wrakingskamer van 8 januari 2014. Aan de verzoeker is hierop per e-mailbericht van 7 januari 2014 door de griffier van de wrakingskamer medegedeeld dat het hof voorshands geen gronden ziet om de door de verzoeker genoemde personen als getuige op te roepen voor de behandeling van het wrakingsverzoek. De verzoeker heeft vervolgens een verzoek gedaan tot uitstel van de zitting van de wrakingskamer, door middel van een e-mailbericht gericht aan de griffier van de wrakingskamer op 7 januari 2014 om 15:38 uur. Door de griffier van de wrakingskamer is hierop per e-mailbericht van 7 januari 2014 namens de voorzitter van de wrakingskamer medegedeeld dat het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het verzoek tot wraking niet zal worden toegewezen.
5.
De verzoeker heeft op 8 januari 2014 per e-mailbericht, gericht aan de griffier van de wrakingskamer, medegedeeld dat hij ter zitting van de wrakingskamer zal verschijnen en dat hij wenst dat de gewraakte voorzitter ter zitting zal verschijnen. Hierop heeft mr. R.C.A. Duindam in een schriftelijke reactie van 8 januari 2014 nogmaals te kennen gegeven niet ter zitting in raadkamer te zullen verschijnen.
6.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 8 januari 2014 in raadkamer behandeld, waar verzoeker is gehoord. De advocaat-generaal mr. W.M.M. van Fessem heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek

7.
Door de verzoeker is - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd. De verzoeker is het niet eens met de omstandigheid dat namens de voorzitter van de raadkamer aan hem bij brief van 26 november 2013 is medegedeeld dat het verzoek van de verzoeker om te worden gehoord door de raadsheer-commissaris - zonder nadere motivering - is afgewezen. Op grond van deze omstandigheid wraakt de verzoeker de voorzitter van 14 januari 2014 op subjectieve gronden, nu de voorzitter door deze genomen beslissing blijk heeft gegeven van schijn van partijdigheid tegen de verzoeker.
8.
De advocaat-generaal mr. W.M.M. van Fessem heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

9.
De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
10.
Een door de rechter genomen beslissing, ook als deze in het nadeel van de verzoeker uitvalt, vormt in het algemeen geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
11.
Mr. R.C.A. Duindam heeft in zijn schriftelijke reactie van 6 januari 2014 uiteengezet dat hij de zaak van de verzoeker (met zaaknummer K13/0418) voor de zitting van 14 januari 2014 heeft geappointeerd zonder de verzoeker (of beklaagde) op te roepen. De wet biedt ingevolge artikel 12c van het Wetboek van Strafvordering de mogelijkheid voor een dergelijke afhandeling zonder klager zelf ook op te roepen in die gevallen waarin de klager kennelijk niet ontvankelijk is of het beklag kennelijk ongegrond. Het gerechtshof kan dan zonder nader onderzoek de zaak afdoen. Mr. R.C.A. Duindam heeft, gelet op de inhoud van de klacht, vooralsnog geoordeeld dat geen noodzaak aanwezig is dat de zaak van de verzoeker op de zitting inhoudelijk wordt behandeld in aanwezigheid van de verzoeker of dat de verzoeker (door een raadsheer-commissaris) wordt gehoord. Daarbij heeft mr. R.C.A. Duindam voorts aangegeven dat uiteindelijk op de zitting na collegiaal overleg in raadkamer hierover definitief zal worden beslist.
12.
Door aldus te handelen heeft mr. R.C.A. Duindam naar het oordeel van de wrakingskamer daarin op geen enkele wijze blijk gegeven van enige vooringenomenheid jegens de verzoeker of van enige schijn van partijdigheid. Evenmin is dienaangaande enige vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd.
13.
Gelet op het vorenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hierna is weergegeven.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker, genoemde voorzitter en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 27 januari 2014 door mrs. A.L.G.A. Stille, C.M. le Clercq-Meijer en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in aanwezigheid van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp.