2.primair
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te Rotterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijksweg A15, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto) heeft gereden op de weg, de Rijksweg A15 terwijl het aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 afgegeven rijbewijs voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde zijn geldigheid met meer dan één jaar had verloren.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2014 verzocht de zaak naar de politierechter terug te wijzen, welk verzoek door het hof is afgewezen.
Bij pleidooi heeft de verdediging het verzoek herhaald. Het hof ziet geen gronden om thans anders te beslissen en wijst het verzoek wederom af op dezelfde hierna te noemen gronden, te weten:
De Hoge Raad heeft het door dit hof gewezen arrest d.d.
1 juli 2011 vernietigd met bepaling dat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De verdachte heeft destijds, op 1 juli 2011, bij de behandeling van de zaak door dit hof niet verzocht om terugwijzing naar de politierechter in verband met een betekeningsgebrek bij de behandeling in eerste aanleg. Integendeel, de verdachte heeft het hof uitdrukkelijk verzocht om de zaak in hoger beroep af te doen. Dat de daarop gevolgde behandeling van de zaak niet heeft geleid tot een onherroepelijk arrest van het hof doordat er beroep in cassatie tegen het arrest is ingesteld en de Hoge Raad het gewezen arrest heeft vernietigd, betekent niet dat de beslissing om de zaak in hoger beroep af te doen opnieuw ter discussie gesteld kan worden. De verdachte heeft verzocht om behandeling in hoger beroep en het is (slechts) die behandeling die opnieuw moet plaatsvinden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De verdediging heeft gesteld dat vrijspraak moet volgen nu niet kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd te (in de gemeente) Rotterdam.
Het hof verwerpt dit verweer.
De opsporingsambtenaren hebben in het proces-verbaal d.d. 12 februari 2010 gerelateerd dat zij hebben waargenomen dat de verdachte op de A15 reed ter hoogte van hectometerpaal 561.0
binnen de gemeente Rotterdam. Een en ander was
ter hoogte van Rhoon. Ter onderbouwing van de stelling van de verdediging heeft de raadsman ter terechtzitting van 23 april 2014 een foto van een plaatsnaambord getoond waaruit moet worden afgeleid dat Rhoon tot de gemeente Alblasserwaard behoort.
Het hof is echter van oordeel dat “ter hoogte van Rhoon” slechts begrepen dient te worden als een grove aanduiding van de plaats op de A15 waar de door de opsporingsambtenaren waargenomen gedraging zich heeft afgespeeld. Er kan zeker niet de betekenis aan worden toegekend dat de op de A15 waargenomen gedraging zich
in Rhoon(en dus in de gemeente Alblasserwaard) heeft voorgedaan. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen door de opsporingsambtenaren is gerelateerd: te weten dat de gedraging zich binnen de gemeente Rotterdam heeft voorgedaan.
De verdediging heeft voorts het verweer gevoerd dat vrijspraak moet volgen omdat de verdachte heeft gesteld niet zoveel alcohol te hebben genuttigd dat een uitslag van 770 µg/l te verklaren is en dat de alcohol die hij genuttigd heeft mogelijk langzamer in het lichaam is afgebroken dan normaal is, omdat de verdachte blijkens zijn verhoor op 12 februari 2010 om 02.06 uur heeft aangegeven dat hij ziek was en koorts had.
Het hof verwerpt dit verweer.
Dat de verdachte ziek was én dat als gevolg daarvan het afbraakproces van alcohol anders verliep dan normaal, is door de verdediging niet onderbouwd, evenmin als de (impliciete) stelling dat die omstandigheid de verdachte zou disculperen. De stelling van de verdachte dat hij niet te veel alcohol - 770 µg/l - had gedronken wordt weerlegd door de uitslag van het ademonderzoek.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: