ECLI:NL:GHDHA:2014:1691

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
200.129.470-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stille
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en afgifte bankafschriften na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de vrouw en de man na hun echtscheiding. De vrouw is op 25 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, die op 25 maart 2013 was gegeven. De man heeft in reactie hierop een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel appel heeft ingesteld. De zaak is op 14 maart 2014 mondeling behandeld. De rechtbank had eerder op 30 december 2011 de echtscheiding uitgesproken, en de verdeling van de gemeenschap was pro forma aangehouden. De bestreden beschikking betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij het hof de feiten van de rechtbank heeft overgenomen, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

Het hof heeft geoordeeld dat de peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap op 19 april 2012 ligt, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven. De vrouw heeft verzocht om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, terwijl de man heeft verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep. Het hof heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en heeft onder andere bepaald dat de positieve saldi van de bankrekeningen per 1 maart 2011 bij helfte moeten worden verdeeld.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw een bedrag van € 6.000,- aan de man moet betalen vanwege onterecht door haar gemaakte overboekingen. Het hof heeft ook de verzoeken van de man om afgifte van bankafschriften en de verdeling van de belastingteruggave 2010 beoordeeld. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking voor een deel vernietigd en opnieuw beschikkende beslissingen genomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, de proceskosten en de afgifte van bankafschriften.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 april 2014
Zaaknummer : 200.129.470/01
Rekestnummers rechtbank : F1 RK 11-1507 en F1 RK 11-2640
Zaaknummers rechtbank : 378696 en 385113
[de vrouw],
wonende te [plaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.S.H.M. van Woerkom te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 25 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 maart 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 23 augustus 2013 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 22 oktober 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 22 oktober 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 11 maart 2014 een tweetal V-formulieren van diezelfde datum met bijlagen;
- op 13 maart 2014 een faxbericht van diezelfde datum, inhoudende een aanvullend verzoek met betrekking tot de echtelijke woning, met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de man:
- op 13 maart 2014 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 14 maart 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 30 december 2011 van de rechtbank Rotterdam is, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap is pro forma aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Daar zij aan toegevoegd dat vaststaat dat de echtscheidingsbeschikking op 19 april 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, (naar het hof begrijpt:) in zoverre opnieuw beschikkende:
  • de auto alsmede de bijbehorende lening aan de man toe te scheiden, onder vergoeding aan de vrouw van een bedrag van € 7.302,25, althans een door het hof te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf indiening van 25 juni 2013, te betalen binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking, op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat hij daarmee in gebreke blijft;
  • te bepalen dat positieve saldi van bankrekeningen per 17 maart 2011 bij helfte worden verdeeld;
  • te bepalen dat de man binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking een bedrag ad € 949,94 aan de vrouw dient te voldoen vanwege geannuleerde vakanties, op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat hij daarmee in gebreke blijft;
  • te bepalen dat de man en de vrouw ieder voor de helft draagplichtig zijn met betrekking tot de schulden aan de belastingdienst,
kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans dit beroep geheel af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
In het incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, (naar het hof begrijpt:) in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- de positieve saldi van de bankrekeningen per 1 maart 2011 bij helfte worden verdeeld;
- partijen over en weer binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking over gaan tot afgifte van afschriften datum peildatum van de op hun naam staande bankrekeningen op verbeurte van een dwangsom ad € 100,- per dag dat een van hen in gebreke blijft;
- de vrouw binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking een bedrag ad € 6.000,- aan de man dient te voldoen vanwege de onterecht door haar gemaakte overboekingen naar haar rekening en de rekening van (naar het hof begrijpt:) de heer[naam], op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen, althans de door de man verzochte dwangsommen te matigen tot nihil, en, het hof begrijpt: als wijziging op haar oorspronkelijke petitum, de bestreden beschikking te vernietigen met betrekking tot de beslissing over de verzekeringsuitkering ad € 12.000,-, en de auto aan de man toe te scheiden, onder de voorwaarde dat hij de eventuele bijbehorende lening voor zijn rekening neemt en als eigen schuld zal voldoen, en onder de voorwaarde dat hij aan de vrouw vergoedt een bedrag van € 12.500,-, althans € 7.302,25, althans een door het hof te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf indiening van 25 juni 2013, te betalen binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat hij daarmee in gebreke blijft.

Wijziging verzoek

5.
Het hof acht de wijziging in het petitum van de vrouw in strijd met de goede procesorde. Voor zowel de wederpartij als de rechter dient duidelijk te zijn dat sprake is van een wijziging van een verzoek. In het onderhavig geval is dat naar het oordeel van het hof niet het geval.

Aanvullend verzoek

6.
Op 13 maart 2014 is namens de vrouw een aanvullend verzoek ingediend met betrekking tot de echtelijke woning van partijen. Ter zitting in hoger beroep op 13 maart 2014 is namens de man bezwaar gemaakt tegen het overleggen van dit aanvullend verzoek.
7.
Het hof overweegt als volgt. In beginsel kan een partij zijn verzoek vermeerderen. Het hof is echter van oordeel dat de vrouw in dit geval haar verzoek heeft vermeerderd in een zodanig laat stadium dat dit in strijd is met de goede procesorde. Het hof zal dit aanvullend verzoek dan ook buiten beschouwing laten.

Verdeling van de huwelijksgemeenschap

8.
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Uit het proces-verbaal van 17 januari 2013 van de rechtbank Rotterdam blijkt dat partijen het er over eens zijn dat als peildatum voor zowel de omvang van de te verdelen huwelijksgemeenschap als voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende bestanddelen 19 april 2012 heeft te gelden. Dat de vrouw in hoger beroep op die overeenkomst wenst terug te komen doet daaraan niet af. Het hof zal dan ook van de overeengekomen peildata uitgaan.
9.
Dit betekent dat het hof ook voor wat betreft de hoogte van de banksaldi van partijen zal uitgaan van deze datum en niet, zoals de rechtbank heeft gedaan, van de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen. Niet gebleken is dat partijen met betrekking tot de banksaldi afwijkende afspraken hebben gemaakt. Bovendien is de datum van feitelijk uiteengaan van partijen thans nog in geschil.
10.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat tussen partijen nog de volgende kwesties ter discussie staan:
- de auto en de bijbehorende geldlening, althans de verrekening;
- saldo spaarrekening bij de [naam bank] met nummer[nummers];
- belastingteruggave 2010;
- door de annuleringsverzekering uitgekeerde reiskosten;
- afgifte bankafschriften.
De auto en de bijbehorende geldlening, althans de verrekening
11.
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de auto en de lening heeft toegescheiden aan de man, zonder verrekening met haar. In het proces-verbaal van 17 januari 2013 staat ten onrechte vermeld dat partijen ermee akkoord zijn dat uitgegaan wordt van een saldo van de lening gelijk aan de waarde van de auto. De vrouw heeft destijds bedoeld dat als mocht komen vast te staan dat de schuld en de waarde van de auto gelijk zijn per peildatum, dat akkoord is. Naar de mening van de vrouw dient, uitgaande van de peildatum, de man aan de vrouw een bedrag te vergoeden van primair € 12.500,- (waarde auto van € 25.000,- gedeeld door 2) en subsidiair een bedrag van € 7.305,25 (waarde auto van € 25.000,- minus de restschuld van € 10.389,50 = € 14.610,50 gedeeld door 2).
12.
De man stelt dat partijen wel degelijk zijn overeengekomen dat hij de auto en de lening toegescheiden zou krijgen en dat er geen verrekening plaats zou vinden. Indien alsnog verrekend moet worden, stelt de man dat de waarde van de auto die de vrouw heeft berekend, niet juist is. Volgens de man is de auto via de BOVAG/ANWB koerslijst bij inruil nog maar een bedrag van € 13.950,- waard. Indien de man de auto zou verkopen via de website www.ikwilvanmijnautoaf.nl zou hij nog slechts € 9.000,- voor de auto krijgen. De man kan niet anders dan concluderen dat de schuld op de auto hoger is dan de waarde van de auto en dat er derhalve geen sprake is van enige overwaarde op de auto. Hierbij merkt de man nog op dat als de vrouw tot verrekening wil overgaan, zij ook dient mee te betalen aan de reparatiekosten van in totaal € 3.514,27 (productie 4 bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel) en de door hem betaalde aflossingen in het kader van de schuld.
13.
Het hof overweegt als volgt. De man stelt weliswaar dat partijen bij de rechtbank hebben afgesproken dat de auto en de bijbehorende geldlening zonder verrekening met de vrouw aan hem worden toegescheiden, maar de vrouw heeft dat in hoger beroep gemotiveerd betwist. Volgens haar hebben partijen niet afgesproken dat er geen verrekening meer hoeft plaats te vinden. Thans dient naar het oordeel van het hof derhalve te worden bezien of de waarde van de auto gelijk is aan het saldo van de geldlening, en zo nee, welk bedrag er dan nog moet worden verrekend tussen partijen.
14.
Partijen hebben een verschillende visie over de waarde van de auto per peildatum. Het hof zal voor de waardering van de auto van de man, een [naam auto en kenteken], aansluiten bij de ANWB koerslijst. Het hof stelt de waarde van de auto per peildatum in goede justitie vast op een bedrag van afgerond € 16.000,-. Het hof gaat daarbij uit van een gemiddelde kilometerstand van 83.000 ten tijde van de peildatum (96.000 kilometerstand volgens opgave man plus 70.000 kilometerstand volgens opgave vrouw, gedeeld door twee).
15.
Ten aanzien van de restschuld stelt de vrouw dat deze € 10.389,50 bedroeg per peildatum. De vrouw heeft dit uitgebreid berekend aan de hand van de financiële gegevens die de man over de lening met betrekking tot de auto in het geding heeft gebracht. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde weerlegging door de man op dit punt, zal het hof uitgaan van een restschuld ten aanzien van de auto van € 10.389,50 per peildatum.
16.
Gelet op het voorgaande dient de man nog een bedrag van € 2.805,25 aan de vrouw te betalen (€ 16.000 minus € 10.389,50 = € 5.610,50 gedeeld door 2 = € 2.805,25). Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw is verzocht, aan deze betaling een dwangsom te verbinden.
17.
Ten aanzien van de door de man gestelde reparatiekosten oordeelt het hof nog het volgende. Een groot deel van de door de man overgelegde facturen met betrekking tot de reparatiekosten (productie 4 bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel) dateert van vóór de peildatum, zodat die reparatiekosten reeds zijn verdisconteerd in het gemeenschapsvermogen. De reparatiekosten van na de peildatum komen voor rekening van de man, aangezien daarmee rekening is gehouden bij het vaststellen van de waarde van de auto.
Het saldo van de spaarrekening bij de[naam bank] met nummer [nummers]
18.
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de op de gezamenlijke rekening van partijen bij de [naam bank] (later doorgestort naar spaarrekening vrouw met nummer [nummers]) door [verzekeringsmaatschappij] gestorte afkoopsom van de levensverzekering ten name van de man, te weten een bedrag van € 12.000,- (en dus niet € 12.216,85) bij helfte moet worden verdeeld. Volgens haar is deze uitkering door partijen volledig gebruikt ten tijde van de samenleving, te weten door storting van een deel van deze afkoopwaarde op de rekening van de schoonzoon (€ 11.000,-) en door storting van een deel op de gezamenlijke rekening van partijen € 1.000,-).
19.
De man verweert zich daartegen en stelt in incidenteel appel dat de vrouw de helft van
€ 12.000,- aan hem dient te voldoen vanwege de onterecht door haar gemaakte overboekingen naar haarzelf en naar de schoonzoon, een en ander onder verbeurte van een dwangsom. Naar de mening van de man heeft de vrouw willens en wetens en zonder toestemming van de man de gemeenschap benadeeld.
20.
Het hof begrijpt uit het betoog van de man dat hij een beroep doet op artikel 1:164 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Dit wetsartikel bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Deze rechtsvordering kan niet later worden ingesteld dan drie jaren na de inschrijving van de beschikking.
21.
Vaststaat dat de vrouw op 28 februari 2011, te weten binnen zes maanden vóór aanvang van het echtscheidingsgeding, van haar spaarrekening met nummer[nummers] de afkoopsom van [verzekeringsmaatschappij] van € 12.000,- heeft gestort op de gezamenlijke bankrekening van partijen en op diezelfde dag van de gezamenlijke bankrekening een bedrag van € 11.000,- heeft doorgestort naar de schoonzoon van partijen, de heer [naam]. Volgens de verklaring van de vrouw ter zitting heeft zij dit bedrag doorgestort omdat de zoon van partijen en zijn partner, de schoonzoon, dit geld nodig hadden voor hun bruiloft. De vrouw meent dat het geld dat was vrijgekomen uit de levensverzekering ook in eerste instantie bedoeld was voor de zoon van partijen. De man betwist dat en stelt dat blijkens de door hem overgelegde polis van [verzekeringsmaatschappij] hun zoon pas na de man en de vrouw als begunstigde is aan te merken.
22.
Gelet op het bovenstaande en de verklaring van de vrouw ter zitting, is het hof van oordeel dat hier sprake is van een gift als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 onder b BW. Niet gesteld door de vrouw is dat het hier gaat om een gebruikelijke, niet bovenmatige gift. Het hof ziet daar, gelet op de overgelegde stukken, ook geen aanwijzingen voor. Nu de vereiste toestemming van de man voor deze rechtshandeling van de vrouw ontbreekt, althans deze toestemming blijkt nergens uit, is zij naar het oordeel van het hof gehouden het bedrag van € 11.000,- aan de gemeenschap te vergoeden. Dit bedrag dient in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap bij helfte tussen partijen te worden verdeeld. Het hof zal derhalve ook dienovereenkomstig beslissen. Het hof ziet geen aanleiding om aan deze betaling een dwangsom te verbinden.
Belastingteruggave 2010
23.
De vrouw acht het oordeel van de rechtbank, te weten dat zij het volledige bedrag van € 2.604,- moet terugbetalen aan de belastingdienst en dat de man daarvan de helft aan haar moet vergoeden, niet redelijk en juist. Volgens haar zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig ten aanzien van de schuld aan de belastingdienst en dient dit ook als zodanig te worden bepaald.
24.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank juist heeft geoordeeld ten aanzien van de belastingteruggave 2010.
25.
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat er op de peildatum (19 april 2012) een schuld aan de belastingdienst is en dat dit een gemeenschapsschuld betreft. Ingevolge artikel 1:100 lid 1 BW zijn beide partijen daarvoor gelijk draagplichtig. Het hof gaat ervan uit dat ieder van de partijen de helft van deze schuld aan de belastingdienst zal voldoen. De grief slaagt derhalve.
De door de annuleringsverzekering uitgekeerde reiskosten
26.
Partijen verschillen nog altijd van mening over de vraag welke bedragen ter zake de vakantiekosten zijn betaald en hoeveel daarvan door de verzekeringsmaatschappij is terugbetaald.
27.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de terugstorting van de vakantiekosten reeds vóór de peildatum heeft plaatsgevonden, alsmede ook de betaling van de annuleringskosten, zodat deze kosten reeds voor de peildatum in de boedel zijn gevloeid en de kosten reeds voor die datum zijn gemaakt. De grief treft derhalve geen doel.
Afgifte bankafschriften
28.
De man stelt in zijn incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat partijen over en weer ook tot afgifte van de noodzakelijke bescheiden dienen over te gaan. De man heeft inmiddels moeten bemerken dat de vrouw weigert inzage te verstrekken in haar gegevens. In casu dient derhalve tevens de wederzijdse verplichting tot afgifte van de bankafschriften te worden opgenomen, aldus de man.
29.
Het hof overweegt als volgt. De man wenst afgifte van de bankafschriften van de op naam van de vrouw staande bankrekeningen per peildatum. Het hof is van oordeel dat in het onderhavig geval artikel 1:83 BW niet van toepassing is, aangezien geen sprake meer is van ‘echtgenoten’. Het hof begrijpt uit het verzoek van de man dat hij zich mede baseert op artikel 843a Rv. Nu de man specifiek aangeeft welke stukken hij wenst van de vrouw, is dit verzoek voor toewijzing vatbaar. Het hof ziet geen aanleiding om hieraan een dwangsom te verbinden.

Proceskostenveroordeling

30.
Aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en het in hoger beroep voorgelegde geschil omtrent de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap niet los kan worden gezien van de tussen partijen bestaan hebbende huwelijkse relatie, zal het hof het verzoek van de man tot een proceskostenveroordeling afwijzen en de kosten van het geding in hoger beroep tussen hen compenseren.

Bewijsaanbod

31.
Beide partijen hebben zich bereid verklaard hun stellingen te bewijzen voor zover nodig met alle middelen rechtens, in het bijzonder door het overleggen van stukken en het horen van getuigen. Het hof gaat voorbij aan dit algemeen bewijsaanbod van beide partijen, nu dit onvoldoende is gespecificeerd.
32.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover:
  • de peildatum van de banksaldi van partijen is bepaald op 17 maart 2013;
  • de overwaarde van de [naam auto en kenteken], niet tussen partijen is verrekend;
  • de helft van de op de spaarrekening bij de [naam bank] (rekeningnummer: [nummers]) door [verzekeringsmaatschappij] gestorte afkoopsom van de levensverzekering ten name van de man is toebedeeld aan de man respectievelijk de vrouw;
en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat ook voor de hoogte van de banksaldi in het kader van de verdeling de overeengekomen peildatum van 19 april 2012 geldt;
veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de somma van € 2.805,25 ter zake van overbedeling [naam auto];
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen de somma van € 5.500,- ter zake de door haar verrichte schenking aan de schoonzoon van partijen;
bepaalt in aanvulling op de bestreden beschikking dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn met betrekking tot de schuld van € 2.604,- aan de belastingdienst;
veroordeelt de vrouw om aan de man te verstrekken kopieën van haar bankafschriften per peildatum van 19 april 2012;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Breederveld, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2014.