ECLI:NL:GHDHA:2014:1693

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
200.139.681/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake kinderalimentatie met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de vader dient te betalen voor zijn jongmeerderjarigen, [jongmeerderjarige X] en [jongmeerderjarige Y]. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2013, waarin de alimentatie was vastgesteld op nihil met ingang van 4 maart 2013. De vader verzocht het hof om de nihilstelling met terugwerkende kracht in te laten gaan vanaf 31 augustus 2004, omdat hij meende dat hij niet eerder om een wijziging had kunnen verzoeken door persoonlijke omstandigheden, waaronder detentie en financiële problemen.

De moeder daarentegen stelde dat de vader altijd zijn alimentatieverplichtingen heeft ontlopen en dat hij eerder een verzoek om wijziging had moeten indienen. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, maar oordeelde dat de vader aannemelijk had gemaakt dat hij vanaf 1 januari 2007 niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Het hof vond echter dat de vader niet voldoende had onderbouwd waarom hij in de periode tot 1 januari 2007 niet in staat was om alimentatie te betalen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de ingangsdatum van de nihilstelling betreft en bepaald dat de alimentatie met ingang van 1 januari 2007 op nihil wordt gesteld. Tevens is besloten dat de moeder geen terugbetaling hoeft te doen van eventueel teveel ontvangen alimentatie, gezien haar financiële situatie. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ouders om tijdig wijzigingen in alimentatieverplichtingen aan te vragen, vooral in het licht van veranderende omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 mei 2014
Zaaknummer : 200.139.681/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-1828
Zaaknummer rechtbank : C/09/438618
[vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.P. Lagerweij te Delft,
tegen
1.
[moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2.
[jongmeerderjarige X],
geboren [in] 1992 te[woonplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [jongmeerderjarige X],
3.
[jongmeerderjarige Y],
geboren [in] 1994 te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [jongmeerderjarige Y],
verweerders in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: verweerders,
advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 2 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 oktober 2013 van de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 30 januari 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op donderdag 17 april 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder en Dennis, bijgestaan door hun advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van het convenant d.d.
18 april 1999, opgenomen in de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 16 juni 1999 – de door de vader met ingang van 4 maart 2013 te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarigen [jongmeerderjarige X] en [jongmeerderjarige Y] bepaald op nihil. Het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de door de vader aan de jongmeerderjarigen [jongmeerderjarige X] en [jongmeerderjarige Y] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (hierna ook: alimentatie jongmeerderjarigen).
2.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de door hem te betalen alimentatie jongmeerderjarigen met ingang van
31 augustus 2004 wordt gesteld op nihil.
3.
De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de nihilstelling van de door hem te betalen kinderalimentatie en alimentatie jongmeerderjarigen niet heeft laten ingaan op
31 augustus 2004. Hij voert daartoe aan dat hij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt waarom van hem niet verwacht had hoeven te worden eerder een wijziging van de alimentatie te verzoeken. Zo is hij na de echtscheiding behoorlijk in het slop geraakt, mede vanwege het faillissement van zijn werkgever, en heeft hij lange tijd een zwervend bestaan geleid. Daarnaast is hij vanaf 29 januari 2007 jarenlang gedetineerd geweest in Japan en in Nederland. In
februari 2012 heeft hij zich aangemeld bij budgetbeheer en sinds 4 april 2013 is de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing. Volgens de man heeft hij er een groot belang bij dat hij in de toekomst niet wordt geconfronteerd met een enorme vordering uit achterstallige alimentatie, nu vaststaat dat hij nimmer een inkomen heeft gehad waaruit hij deze alimentatie kon voldoen. Hij stelt bovendien geen terugbetaling te verlangen van de door hem reeds betaalde bedragen. Ter zitting heeft de vader nog benadrukt dat hij niet eerder om een wijziging van de alimentatie heeft kunnen verzoeken omdat hij lange tijd een zwervend bestaan heeft geleid, hij twee keer wel een baan heeft gehad maar beide keren ging zijn werkgever failliet, dat hij een aantal jaren gedetineerd is geweest en hij nog mantelzorger is geweest van zijn zieke vader. De vader heeft onlangs een herseninfarct gehad en is thans begonnen aan integratie op de arbeidsmarkt.
4.
De moeder heeft ter zitting gesteld dat het op de weg van de vader had gelegen om eerder een verzoek om wijziging van de alimentatie in te dienen. Bovendien, zo voert de moeder aan, heeft de vader nimmer voldaan aan zijn alimentatieverplichting. Door het LBIO is slechts een bedrag van rond de € 4.000,- ingehouden. De moeder betoogt dat de vader altijd zijn alimentatieverplichtingen heeft ontlopen, ook toen hij aantoonbaar wel geld had. Volgens de moeder betreft het grootste gedeelte van de schulden van de vader de alimentatieschuld.
5.
Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de vader aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 1 januari 2007 niet aan zijn alimentatieverplichtingen heeft kunnen voldoen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader vanaf 29 januari 2007 gedurende langere periode, in Japan en Nederland, gedetineerd was en gedurende een periode in 2011/2012 de mantelzorg van zijn zieke vader op zich had genomen, waardoor hij geen arbeid heeft kunnen verrichten. Gelet op onder meer deze omstandigheden rekent het hof de vader eveneens niet aan dat hij niet eerder, dat wil zeggen in de periode vanaf 1 januari 2007, om een wijziging van de alimentatie heeft verzocht. Het hof is echter wel van oordeel dat de vader niet, dan wel onvoldoende, heeft onderbouwd waarom hij in de periode tot 1 januari 2007 niet aan zijn alimentatieverplichting heeft kunnen voldoen. Gelet op de summier door de vader overgelegde gegevens, waarbij gegevens over de jaren tot 2007 ontbreken, is het hof niet in staat vast te stellen of de vader in die periode draagkracht heeft gehad. Het hof moet het er dan ook voor houden dat de vader in de bewuste periode, tot 1 januari 2007, wel over voldoende draagkracht beschikte om de bijdragen voor de (thans) jongmeerderjarigen te betalen. Overigens heeft de vader naar het oordeel van het hof geen afdoende verklaring gegeven waarom hij niet al in 2001, toen het LBIO werd ingeschakeld, om een wijziging van de alimentatie heeft verzocht. De alimentatieverplichting was immers in 1999, ten tijde van de echtscheidingsbeschikking, ontstaan en gebleken is dat de vader voortdurend niet vrijwillig aan zijn alimentatieverplichting heeft voldaan.
6.
Gelet op het vorenstaande zal de bestreden beschikking worden vernietigd voor zover het de ingangsdatum van de nihilstelling van de alimentatie betreft. Het hof zal de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van
1 januari 2007 op nihil stellen.
7.
Voor zover het vorenstaande ertoe leidt dat de moeder de over de periode na 1 januari 2007 ontvangen alimentatie als onverschuldigd betaald aan de vader zou moeten terugbetalen, is het hof van oordeel dat, gezien het consumptieve karakter van alimentatie en voorts dat ter zitting is gebleken dat de moeder over een klein inkomen beschikt, terugbetaling van de moeder in redelijkheid niet kan worden gevergd. Overigens heeft de vader ook aangegeven dat de (eventueel) teveel door de moeder ontvangen alimentatie niet door haar behoeft te worden terugbetaald.
8.
Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van het convenant d.d. 18 april 1999, opgenomen in de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 16 juni 1999 - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds minderjarigen [jongmeerderjarige X] en[jongmeerderjarige Y] met ingang van 1 januari 2007 op nihil;
bepaalt dat de moeder eventueel teveel ontvangen alimentatie niet behoeft terug te betalen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Stollenwerck, bijgestaan door
mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2014.