ECLI:NL:GHDHA:2014:1776

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
BK-13-00277, BK-13-00278, BK-13-00279, BK-13-00280, BK-13-00281, BK 13-00282, BK-13-00283 en BK-13-00284
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd door de Inspecteur over de jaren 2002 tot en met 2008. De belanghebbende, een ondernemer met een eenmanszaak in de horeca, heeft in zijn aangiften voor deze jaren bepaalde inkomensbestanddelen niet verantwoord, wat heeft geleid tot te lage belastingheffing en een te lage inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De rechtbank heeft eerder de navorderingsaanslag voor het jaar 2002 vernietigd en de boetebeschikkingen voor de jaren 2005 en 2006 verminderd. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, terwijl de Inspecteur incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank om de boeten te verlagen.

Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de administratie van de belanghebbende ernstige tekortkomingen vertoonde, waaronder het niet bijhouden van een sluitend kasboek en het niet bewaren van kassa-afslagen. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de ontvangsten niet correct waren geboekt, en dat de belanghebbende grove onachtzaamheid had getoond in zijn administratie. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de opgelegde boeten passend en geboden zijn, gezien de ernst van de gedragingen van de belanghebbende. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Hof geen reden ziet om de uitspraak van de rechtbank te herzien.

De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat de belanghebbende in de aangiften voor de onderhavige jaren inkomensbestanddelen niet heeft verantwoord, wat heeft geleid tot een te lage belastingheffing. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-13/00277, BK-13/00278, BK-13/00279, BK-13/00280, BK-13/00281, BK‑13/00282, BK-13/00283 en BK-13/00284

Uitspraak van 14 februari 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Kantoor [P], de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2013, nummers AWB 12/10462, AWB 12/10464, AWB 12/10466, AWB 12/10467, AWB 12/10468, AWB 13/663, AWB 13/664 en AWB 13/665, betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen.

Navorderingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en beroep

1.1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
1.1.2. Aan belanghebbende is over het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.912 opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking een vergrijpboete van € 5.424 opgelegd en bij beschikking € 805 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.3. Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.278 opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking een vergrijpboete van € 1.528 opgelegd en bij beschikking € 1.316 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.4. Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar een bijdrage-inkomen van € 26.278 opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking € 144 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.5. Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.543 opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking een vergrijpboete van € 4.862 opgelegd en bij beschikking € 2.814 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.6. Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar een bijdrage-inkomen van € 30.623 opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking € 62 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.7. Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.652 opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking een vergrijpboete van € 3.115 opgelegd en bij beschikking € 1.158 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.8. Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar een bijdrage-inkomen van € 31.231 opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking € 62 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen en de beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken van 26 april 2011 heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Aan griffierechten is € 42 geheven.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen tegen de navorderingsaanslag 2002 en de boetebeschikkingen 2005 en 2006 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag 2002 en de boetebeschikkingen 2005 en 2006 vernietigd, de navorderingsaanslag 2002 vernietigd, de bij de boetebeschikkingen 2005 en 2006 opgelegde boeten verminderd tot respectievelijk € 960 en € 1.379, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 470 en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 42 aan belanghebbende te vergoeden.

Hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Een griffierecht van € 118 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 januari 2014, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door de ene partij gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een [restaurant] in [Q]. Het restaurant bevat een eet- en een afhaalgedeelte. Ook verzorgt belanghebbende de catering van evenementen en staat hij sinds 2006 met een eetgelegenheid op het jaarlijkse [A-festival] in [Q]. In 2005 neemt belanghebbende deel aan [B-festival], een [...] festival.
3.2. Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [Y]. Belanghebbende en [Y] wonen in [R]. Belanghebbende verblijft doorgaans 5 dagen per week in [Q]. [Y] is werkzaam in loondienst. Haar loon bedraagt in de onderhavige jaren circa € 35.000 tot € 40.000. [Y] werkt doorgaans niet in de onderneming van belanghebbende. Zij helpt belanghebbende wel wanneer hij met een eetgelegenheid op het [A-festival] staat.
3.3. In oktober 2010 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek doen instellen. Het controlerapport vermeldt:

”Administratie algemeen

Er werden slechts ontvangsten bijgehouden. De basis van de ontvangsten zou bestaan uit de kassa-afslagen per dag per locatie. De dagontvangsten werden per locatie genoteerd middels een computer op een A4 blad per maand. Na het noteren van de ontvangsten werden de kassa-afslagen weggegooid. Betreffende de evenementen, [B-festival] en het [A-festival], werd alleen in het jaar 2006 ontvangsten opgegeven.
Door de heer [X] werden geen privé opnamen of stortingen per kas genoteerd.
De verdere uitwerking werd gedaan door de adviseur [C] (…). Hierbij werden de door de heer [X] aangedragen gegevens verwerkt in een boekhoudprogramma. Wat opvalt is dat niet geboekt werd middels dagboeken. Dit houdt in dat de jaarlijkse boekingen verwerkt worden als een lange journaalpost hetgeen controle middels auditfiles bemoeilijkt. De aangedragen ontvangsten goederen op de A4-tjes werden door de adviseur met een telstrook per maand opgeteld en daarna per maand en soms per twee maanden geboekt, gesplitst per locatie. De bonnetjes van aankopen bij de supermarkt e.d. werden soms gebundeld geboekt. Het boeken van kostenbonnen zoals brandstof werd onvoldoende nauwkeurig geboekt. Het komt regelmatig voor dat hierop ook tabak voorkomt. Dit werd door de adviseur dan als brandstof aangemerkt en over de gehele bon werd omzetbelasting geclaimd. Privé opnamen werden als een sluitpost genoteerd.
Aan de hand van voornoemde uitwerking werden de jaarcijfers opgemaakt en aangiften inkomsten- en omzetbelasting gedaan. De aangiften omzetbelasting sluiten niet aan bij de administratie. De aangiften werden veelal niet te laag gedaan hetgeen resulteerde in balansvorderingen omzetbelasting.

Onregelmatigheden administratie

Hierna volgt een niet limitatieve opsomming van opmerkelijke zaken in de administratie.
1.
Er werd geen sluitend kasboek bijgehouden door zowel de ondernemer als de adviseur
2.
De kassa-afslagen werden niet bewaard
3.
De ontvangsten van [B-festival] in 2005 en het [A-festival] over 2007 en 2008 werd niet opgegeven
4.
Privé opnamen per kas werden niet genoteerd door [eiser] waardoor deze als een sluitpost werden geboekt door de adviseur.
5.
Er komen ongefundeerde privé stortingen voor in de kasadministratie
6.
De privé opnamen uit de zaak zijn zeer wisselend als sluitpost en in het jaar 2006 zou helemaal niets contant opgenomen zijn volgens de jaarlijkse uitwerking
7.
Het kasverloop is beslist onduidelijk evenals de soms toegepaste kassaldi door de adviseur
8.
Er komen negatieve kassen voor in de administratie
9.
Kascontrole vindt in principe niet plaats waarbij het daadwerkelijke kasgeld vergeleken wordt met het boekhoudkundige kassaldo
10.
Het komt soms voor dat er meer met pin betaald wordt dan aan ontvangsten werd opgegeven
11.
Op een aantal dagen in 2008 werd geen omzet opgegeven terwijl er op deze dagen wel met pin betaald werd
12.
De relatie pinbetalingen ten opzichte van contante betalingen is zeer wisselvallig
13.
In het jaar 2007 werden de geboekte ontvangsten maandelijks met € 1.500 verlaagd
14.
In het jaar 2008 werden de mutaties op het SNS krediet niet verwerkt en op het ondernemersdeposito onjuiste boekingen
15.
De brutowinstpercentages zijn in 2005 extreem laag ten opzichte van latere jaren
(…)

Recapitulatie winst

Onderstaand volgt een berekening van de gecorrigeerde winst ten opzichte van de opgemaakte jaarcijfers.
2005
2006
2007
2008
Aangegeven winst
-2.224
15.044
30.018
27.084
Correcties:
Afschrijving auto
-
1.284
-
1.1
-
400
Meer ontvangsten [A-festival]
-
27.315
-
29.59
Meer ontvangsten [A-festival]
-
2.1
-
2.1
-
2.1
Aftrek op ontvangsten geboekt
-
18
Niet opgegeven dagen omzet
-
2
Door negatieve kassen
-
3
-
16
Extra door lage bw%
-
20
Meer verschuldigde OB ontvangsten
-
-1.782
-
-985
-
-2.848
-
-2.634
Privé gebruik auto
-
1.742
-
1.742
Minder autokosten
-
2.394
-
1.889
Minder overige kosten
-
652
-
847
Kosten familie
-
-2.1
-
-2.1
-
-2.1
Rentelasten
-
-865
Kleine ondernemersregeling
-
600
-
-13
Gecorrigeerde winst
21.336
33.085
76.631
58.298
Winstcorrectie
23.561
18.041
46.613
31.214
(…)

Berekening inkomen box 1 voor pga

Onderstaand volgt een berekening van de inkomens box1 voor pga.
2005
2006
2007
2008
Aangegeven inkomen box 1 voor pga
-10.61
6.784
18.308
14.259
Correcties:
Winst
-
23.561
-
18.041
-
46.613
-
31.214
Lagere zelfstandigenaftrek
-
1.961
-
1.453
-
2.537
-
2.556
MKB vrijstelling
-
-4.914
-
-3.377
Gecorrigeerd inkomen
14.912
26.278
62.543
44.652
(…)”

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Het geschil betreft de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente. Niet in geschil is dat de navorderingsaanslag 2002 terecht door de rechtbank is vernietigd. De Inspecteur kan zich ook vinden in de door de rechtbank toegepaste verlaging van de boeten.
4.2. In hoger beroep stelt belanghebbende dat:
de bijtelling voor het jaar 2005 van € 20.000 in verband met de ontvangsten van belanghebbende uit zijn activiteiten op het festival [B-festival] dient te vervallen;
de bijtelling voor het jaar 2006 van € 16.000 wegens privéonttrekkingen door belanghebbende dient te vervallen;
de bijtellingen voor de jaren 2007 en 2008 van respectievelijk € 27.315 en € 29.590 in verband met de ontvangsten van belanghebbende uit zijn activiteiten op het [A-festival] met € 9.515 onderscheidenlijk € 10.590 dienen te worden verminderd tot respectievelijk € 17.800 en € 19.000;
de bijtelling voor het jaar 2007 van € 18.000 wegens een hogere omzet dan verantwoord dient te vervallen;
de boetebeschikkingen voor alle jaren dienen te worden vernietigd, omdat van opzet of grove schuld geen sprake is geweest.
Belanghebbende bestrijdt niet (langer) de overige door de Inspecteur bij de navorderingsaanslagen aangebrachte correcties.
4.3. De Inspecteur betwist de stellingen van belanghebbende. In het incidentele hoger beroep stelt de Inspecteur dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat geen grond is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat hij, ook indien het Hof het hoger beroep van belanghebbende ongegrond oordeelt, het incidentele hoger beroep staande houdt.
4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof verder naar de stukken van het geding.

Beoordeling van het hoger beroep en het incidentele hoger beroep

Met betrekking tot het principale hoger beroep
5.1. De rechtbank heeft met betrekking tot de in hoger beroep in geschil zijnde punten het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende heeft aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”9. Met inachtneming van hetgeen [hiervoor] is overwogen (…) gaat de rechtbank er vooralsnog vanuit dat de bewijslast voor de juistheid van de navorderingsaanslagen en beschikkingen bij verweerder ligt. De rechtbank overweegt dat uit het controlerapport duidelijk naar voren komt dat de administratie van eiser vele tekortkomingen had. Zo zijn in alle aan de orde zijnde jaren regelmatig negatieve kassaldi geconstateerd, van soms meer dan € 20.000, zijn meerdere keren minder dagontvangsten geboekt dan op diezelfde dagen aan pinbetalingen was ontvangen, werden op de bankrekening van eiser aanzienlijke kasstortingen gedaan zonder dat daar kasontvangsten tegenover stonden en is de brutowinstmarge in het jaar 2005, uitgaande van de cijfers volgens de jaarrekeningen, veel lager dan in de daarop volgende jaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee en met hetgeen hij daarvoor verder heeft aangevoerd en overgelegd, alleszins aannemelijk gemaakt dat de ontvangsten niet tot de juiste bedragen zijn geboekt. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft hij het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar heeft eiser aangevoerd dat er meerdere malen geld is opgenomen van de spaarrekening van zijn echtgenote, maar de invloed daarvan op het kasverloop heeft hij niet inzichtelijk gemaakt en dat, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, met dat geld leveranciers per kas zijn betaald, heeft eiser niet met enig bewijsstuk gestaafd. Uit de gedingstukken en uit hetgeen verweerder daarover verder heeft aangevoerd concludeert de rechtbank dat verweerder de ontvangsten niet verder heeft verhoogd dan nodig is voor een aanvaardbaar brutowinstpercentage en eliminatie van de negatieve kassaldi. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder in zijn bewijs geslaagd. De vraag of de bewijslast moet worden omgekeerd omdat de correcties zodanig van omvang zijn dat moet worden geoordeeld dat de vereiste aangifte niet is gedaan, hoeft daardoor niet meer te worden beantwoord.
10.
Aangaande de boeten die zijn opgelegd ter zake van de omzetcorrecties overweegt de rechtbank dat een ondernemer redelijkerwijs behoort te begrijpen dat een administratie zorgvuldig moet worden bijgehouden, dat alle administratieve bescheiden moeten worden bewaard en een negatief kassaldo fysiek niet mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt de wijze waarop eiser zijn administratie heeft bijgehouden van grove onachtzaamheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht het standpunt ingenomen dat het aan grove schuld van eiser is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Awr en paragraaf 25, tweede lid, van het BBBB 1998 heeft verweerder daarom terecht vergrijpboeten kunnen opleggen van 25 procent.
11.
Op grond van artikel 67e, tweede lid, van de Awr wordt de grondslag van een vergrijpboete gevormd door het bedrag van de navorderingsaanslag voor zover dat bedrag als gevolg van opzet of grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven. Op grond van dit artikellid is de rechtbank van oordeel dat de boeten die zijn opgelegd bij de navorderingsaanslagen voor de jaren 2005 en 2006 naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Voor het jaar 2005 heeft verweerder de boete vastgesteld op 25% van ((3.000 + 20.000) x 100/106) = € 5.424. Daarmee heeft verweerder de boete vastgesteld op 25 procent van de omzetcorrectie, in plaats van op 25 procent van de belasting die ter zake van de omzetcorrectie is nagevorderd. Uit de gedingstukken is af te leiden dat voor het jaar 2005 een primitieve aanslag is opgelegd van nihil, terwijl de navorderingsaanslag € 3.842 bedraagt. De boete kan dus niet hoger zijn dan 25 procent van dat bedrag, oftewel € 960.
12.
Voor het jaar 2006 was een primitieve aanslag opgelegd van € 679 negatief, terwijl volgens de navorderingsaanslag over dat jaar € 6.300 IB verschuldigd is. Verweerder heeft de boete voor dat jaar vastgesteld op 25% van (6.300 + 679) x 17.075/19.494 = € 1.528. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onjuist. Het aangegeven inkomen voor 2006 is dermate laag dat daarover geen IB verschuldigd is. De negatieve primitieve aanslag moet daarom het gevolg zijn geweest van een voorlopige aanslag ter grootte van hetzelfde bedrag. Rekening houdend met de door verweerder gehanteerde verhoudingsbreuk omzetcorrectie/totale correcties, kan de boete daarom niet hoger zijn dan 25% van 6.300 x 17.075/19.494 = € 1.379.
13.
De boeten bij de navorderingsaanslagen voor de jaren 2007 en 2008 zijn, naar het oordeel van de rechtbank, naar de juiste bedragen berekend en opgelegd. Na vermindering van de boeten voor de jaren 2005 en 2006, volgens hetgeen is overwogen in 11 en 12, acht de rechtbank de boeten passend en geboden. Feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging van de boeten wegens wanverhouding tussen de boeten en de beboete feiten, zijn gesteld noch gebleken.
14.
Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft eiser geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de rentebeschikkingen in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht zijn gegeven en de rentebedragen in strijd met de daarvoor geldende wettelijke bepalingen zijn vastgesteld.
15.
Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen, voor zover ze zijn gericht tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 2002 en de boetebeschikkingen voor de jaren 2005 en 2006, gegrond. Voor het overige zijn de beroepen ongegrond.
16.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 472 (1 punt van € 472 voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaken.”
5.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden, welke het Hof tot de zijne maakt, beslist dat de Inspecteur de navorderingsaanslagen terecht en niet op te hoge bedragen heeft vastgesteld. Aan dit oordeel doet niet af hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht. Het Hof neemt in aanmerking dat belanghebbende heeft volstaan de goed gemotiveerde standpunten van de Inspecteur te weerspreken met niet, althans onvoldoende onderbouwde verklaringen over de (vermeende) onjuistheid van de onder 4.2, sub a. tot en met d., genoemde correcties.
5.3.
Gelet op het vorenoverwogene heeft belanghebbende in de aangiften voor de onderhavige jaren inkomensbestanddelen niet verantwoord, waardoor aanvankelijk te weinig belasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is geheven. Naar het oordeel van het Hof getuigt dit, nu uit de onder 3.3 weergegeven bevindingen van de controle, welke bevindingen belanghebbende niet, althans niet afdoende, heeft weersproken, volgt dat de door belanghebbende bijgehouden administratie voor de onderhavige jaren schromelijk tekortschiet, van een grove, in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep ter disculpatie heeft aangevoerd, namelijk dat de negatieve kassaldi zijn ontstaan doordat de uitgaven zijn geboekt op de datum dat zij zijn gedaan, terwijl de ontvangsten collectief aan het einde van de boekingsperiode zijn geboekt, alsmede dat belanghebbende heeft aangenomen dat zijn adviseur de door belanghebbende bijgehouden administratie zodanig zou aanpassen dat deze aan de eisen van de Belastingdienst zou voldoen, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Het een noch het ander brengt mee dat belanghebbende kon volstaan met een administratie waarvan hij wist, althans redelijkerwijs kon weten, dat deze, indien de Belastingdienst haar bij de belastingheffing tot uitgangspunt zou nemen, ertoe zou leiden dat van belanghebbende substantieel te weinig belasting zou worden geheven. Het Hof acht de boeten, na de vermindering van de boeten voor de jaren 2005 en 2006 door de rechtbank, gelet op de ernst van de gedragingen, alleszins passend en geboden.
Slotsom
5.4.
Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het principale hoger beroep ongegrond is, zodat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Daarbij heeft het Hof ook overwogen dat het geen reden ziet aan te nemen dat de bedragen aan heffingsrente, waartegen geen afzonderlijke grief is ingebracht, onjuist zijn berekend.
Met betrekking tot het incidentele hoger beroep
5.5.
Gelet op het onder 5.4 vermelde oordeel heeft de Inspecteur geen belang bij zijn incidentele hoger beroep. Het Hof zal het incidentele hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank; en
- verklaart het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 14 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.