In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2005 en een verzuimboete. De belanghebbende, die een glashandel heeft gedreven, heeft geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting over 2005, wat leidde tot een ambtshalve vastgestelde aanslag van € 300.000 en een verzuimboete van € 1.134. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.
De mondelinge behandeling vond plaats op 24 september 2013, maar partijen hebben geen schikking kunnen bereiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderneming van belanghebbende in 2005 is gestaakt, en dat het pand dat hij gebruikte deels als ondernemingsvermogen en deels als privévermogen moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de stakingswinst correct was berekend en dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist over de stakingswinst en het keuzevermogen van het pand. De belanghebbende heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden leiden. Het Hof heeft de verzuimboete als passend en geboden beoordeeld en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van het Hof is op 7 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.