ECLI:NL:GHDHA:2014:1796

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
200.148.437/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Mink
  • A. Lückers
  • J. van den Wildenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarige naar Polen

In deze zaak betreft het een hoger beroep inzake internationale kinderontvoering. De moeder, die met de minderjarige naar Nederland was verhuisd, verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen en de teruggeleiding van de minderjarige naar Polen aan te houden totdat de Poolse rechtbank had beslist op haar verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen. De vader, die in Polen verbleef, verzocht het hof om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure. Het hof oordeelde dat de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland niet werd betwist door de moeder en dat er geen beroep werd gedaan op de weigeringsgronden van artikel 13 van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (HKOV). Het hof benadrukte dat het uitgangspunt van het HKOV is om de situatie voorafgaand aan de ontvoering zo snel mogelijk te herstellen, om de schadelijke gevolgen voor de minderjarige te beperken. Het hof wees het aanhoudingsverzoek van de moeder af en bevestigde de beslissing van de rechtbank om de teruggeleiding van de minderjarige naar Polen te gelasten. Tevens werd de moeder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vader. De uitspraak werd gedaan op 26 mei 2014, met een geminuteerde uitspraak op 27 mei 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 26 mei 2014 geminuteerd op 27 mei 2014
Zaaknummer : 200.148.437/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-1789
Zaaknummer rechtbank : C/09/461795
[verzoekster],
wonende te[woonplaats 1],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.D. Haja te Twello,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] (Polen),
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. de Visser te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 6 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 april 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 20 mei 2014 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingediend.
De moeder heeft op 23 mei 2014 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 21 mei 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op maandag 26 mei 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Poolse taal mevrouw D.E. Versteeg.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de terugkeer van de minderjarige[naam minderjarige], geboren op[geboortedatum] 2009 te [woonplaats in Polen] (Polen), hierna te noemen: de minderjarige, gelast naar Polen uiterlijk op 8 mei 2014, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Polen en, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Polen, de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader dient af te geven uiterlijk op 8 mei 2014, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Polen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Het volgende staat vast:
- partijen zijn op [datum] 2009 gehuwd;
- tijdens dit huwelijk is uit de moeder de minderjarige[naam minderjarige] geboren, op[geboortedatum] 2009 te [woonplaats in Polen] (Polen) (hierna ook: de minderjarige);
- in augustus 2013 is de echtscheidingsprocedure tussen partijen gestart;
- op 6 augustus 2013 heeft de Poolse rechtbank te [woonplaats in Polen] voorlopige voorzieningen getroffen, onder meer inhoudende dat de zorg voor de minderjarige gedurende de echtscheidingsprocedure aan de vader zal worden toegekend;
- op 2 oktober 2013 is het hoger beroep van de moeder tegen deze beslissing afgewezen;
- partijen oefenen het gezamenlijk gezag uit over de minderjarige;
- de moeder is begin augustus 2013 met de minderjarige naar Nederland vertrokken;
- op of rond 1 november 2013 heeft de vader, op verzoek van de moeder, de moeder en de minderjarige in Nederland opgehaald en naar Polen gebracht;
- op of rond 28 december 2013 is de moeder met de minderjarige naar Nederland vertrokken;
- partijen en de minderjarige hebben de Poolse nationaliteit;
- op 13 januari 2014 heeft de vader zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit;
- op 2 april 2014 heeft de Poolse rechtbank te [woonplaats in Polen] het verzoek van de moeder tot wijziging van de beslissing tot toekenning van de zorg voor de minderjarige aan de vader, mondeling behandeld;
- op 23 mei 2014 zou een vervolgzitting plaatsvinden in deze procedure, maar deze zitting is aangehouden.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan:
- de gewone verblijfplaats van de minderjarige voor de overbrenging naar Nederland was in Polen;
- de overbrenging van de minderjarige naar Nederland is ongeoorloofd in de zin van artikel 3 Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, hierna ook: HKOV;
- er is minder dan één jaar verstreken tussen de overbrenging van de minderjarige naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de teruggeleiding van de minderjarige naar Polen.
2.
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, de beslissing in het hoger beroep aan te houden totdat de rechtbank te [woonplaats in Polen] (Polen) op het verzoek van de moeder tot wijziging van de voorlopige voorziening inzake de zorg over de minderjarige heeft beslist, en daarna, rekening houdend met de uitkomst van deze procedure en na een uitgebreid onderzoek van de minderjarige, alsnog een nieuwe beschikking af te geven. Tevens verzoekt de moeder het hof om de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof alle verzoeken van de moeder af te wijzen en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.
De moeder voert het volgende aan. De moeder kan zich niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat de juistheid van de stelling, dat de belangen van de minderjarige ingeval van de teruggeleiding zullen worden geschaad, niet is komen vast te staan. De moeder is van mening dat de rechtbank zonder enig onderzoek is voorbij gegaan aan de schadelijke effecten, welke gemoeid zullen zijn met de teruggeleiding van de minderjarige naar Polen voordat de Poolse rechtbank heeft beslist op het verzoek van de moeder tot wijziging van de voorlopige voorzieningen. Mocht de Poolse rechtbank beslissen dat de zorg over de minderjarige aan de moeder moet worden toegekend en dat de minderjarige gedurende de procedure in Nederland mag verblijven, dan zal het ‘gepingpong’ met de minderjarige voor haar traumatisch zijn. De minderjarige is inmiddels goed geworteld in Nederland. De rechtbank is hieraan voorbij gegaan zonder onderzoek in te stellen naar het belang van de minderjarige. Ook heeft de rechtbank de minderjarige zelf niet gehoord. De rechtbank is ook ten onrechte voorbij gegaan aan het aanhoudingsverzoek van de moeder.
Voorts stelt de moeder dat de rechtbank te snel heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om snel terug te keren naar Polen, zonder de uitkomst van het wijzigingsverzoek van de moeder van de voorlopige voorzieningen af te wachten. Er is geen sprake van een levensbedreigende situatie waarin de minderjarige verkeert waardoor een onmiddellijke terugkeer gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank heeft dat zich ook gerealiseerd zo blijkt uit het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking.
5.
De vader verweert zich daartegen en stelt – onder meer – dat de rechtbank een juiste beslissing heeft gegeven. De ontvoering van de minderjarige door de moeder was zeer slecht voor de minderjarige. De vader betwist dat de minderjarige niet terug wil naar Polen. Volgens hem heeft de minderjarige onlangs nog aan hem gevraagd wanneer zij hem kan zien en wanneer hij haar naar huis brengt. Thuis is nog steeds in Polen, aldus de vader. De vader kan zich niet vinden in het aanhoudingsverzoek van de moeder, de procedure in Polen kan nog weken duren en er kan ook nog hoger beroep worden ingesteld tegen de betreffende beslissing. Ook is er geen juridische grond om de beslissing af te wachten. Het hof dient op grond van artikel 11 lid 3 Brussel II bis de snelste procedure te gebruiken. Verder stelt de vader dat de minderjarige te jong is om te worden gehoord.
6.
Het hof overweegt ten aanzien van het aanhoudingsverzoek van de moeder als volgt. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het uitgangspunt van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna ook: HKOV) is een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie om de schadelijke gevolgen van de ontvoering voor de minderjarige te beperken, hetgeen ook in het belang van de minderjarige wordt geacht. In het kader van onderhavige spoedprocedure is het door de moeder gedane aanhoudingsverzoek dan ook niet op zijn plaats. Het hof zal hier dan ook aan voorbij gaan.
7.
Het hof is ten aanzien van de overige stellingen van de moeder op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Door de moeder is ook in hoger beroep geen beroep gedaan op de weigeringsgronden van artikel 13 HKOV. Integendeel, de advocaat van de moeder heeft ter zitting bij het hof gesteld dat er geen sprake is van weigeringsgronden en dat zij de procedure bij het hof slechts aanhangig heeft gemaakt om tijd te winnen in afwachting van de resultaten van de procedure in Polen. Verder is er minder dan een jaar verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige en de indiening van het verzoekschrift, waardoor het hof, evenals de rechtbank, niet toekomt aan de toetsing van de in artikel 12 lid 2 HKOV genoemde worteling van de minderjarige in Nederland.
8.
De moeder heeft, alhoewel namens haar is gesteld dat geen beroep wordt gedaan op een weigeringsgrond, nog naar voren gebracht dat de rechtbank de minderjarige niet heeft gehoord, terwijl de minderjarige steeds aangeeft niet terug te willen naar Polen. Op grond van artikel 13 lid 2 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, beslist de rechter niet dan na het kind in de gelegenheid te hebben gesteld zijn mening kenbaar te maken, althans na het daartoe behoorlijk te hebben opgeroepen.
De minderjarige is thans bijna 5 jaar oud. Naar het oordeel van het hof staat de leeftijd van de minderjarige er in deze reeds aan in de weg dat zij wordt gehoord in de zin van de te dezen toepasselijke bepalingen. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken. Het hof wijst het beroep van de moeder op artikel 13 lid 2 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, mede gelet op het bepaalde in artikel 11 lid 2 van de ‘Verordening Brussel II bis’, dan ook af.
9.
Nu de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland niet wordt betwist door de moeder, zij geen beroep doet op de weigeringsgronden en de toetsing van de worteling van de minderjarige niet behoeft plaats te vinden, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het HKOV de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat door een toewijzing van het verzoek afbreuk wordt gedaan aan het belang van de minderjarige dat ook in zaken van internationale kinderontvoering voorop staat. Dit belang strekt er enerzijds toe dat het kind zo snel mogelijk wordt herenigd met zijn ouders zodat de ene ouder niet een onredelijk voordeel zal behalen uit tijdsverloop en anderzijds te verzekeren dat zijn/haar ontwikkeling plaatsvindt in een veilige omgeving.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de vader betrokken is bij de minderjarige. De Poolse rechter heeft bovendien, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, geoordeeld dat het toekennen van de zorg over de minderjarige aan de vader, in haar belang gerechtvaardigd was. De moeder heeft desondanks de minderjarige zonder overleg met de vader meegenomen naar Nederland. Niet gebleken is dat bij een terugkeer van de minderjarige de vader niet in staat zou zijn om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Bovendien kan de moeder ook terugkeren naar Polen; in hoger beroep is niet gesteld, noch gebleken dat dat niet mogelijk zou zijn.
10.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd en de teruggeleiding van de minderjarige naar Polen zal worden gelast, uiterlijk op 26 mei 2014.
Proceskosten
11.
De vader verzoekt de moeder in de kosten van de procedure te veroordelen, zijnde totaal € 3.952,07. Ook de moeder heeft verzocht om de vader in de kosten van de procedure te veroordelen.
12.
De moeder kan ingevolge artikel 26 lid 4 HKOV en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet worden veroordeeld tot betaling van de door de vader in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van de minderjarige gemaakte kosten. De vader heeft zijn verzoek om de moeder te veroordelen in de door hem gemaakte kosten in eerste aanleg en in hoger beroep, zijnde in totaal € 3.952,07,- voldoende onderbouwd. De moeder heeft de hoogte van dit bedrag ook niet weersproken. Zij heeft slechts gesteld dat zij deze kosten niet zal kunnen betalen en dat zij het niet eerlijk vindt dat zij de in de proceskosten zou worden veroordeeld. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft gesteld onvoldoende reden om af te wijken van het bepaalde in artikel 26 lid 4 HKOV en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook op dit onderdeel vernietigen en de moeder veroordelen tot betaling van de door de vader gemaakte kosten.
Gezien het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten afwijzen.
13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, met dien verstande dat ten aanzien van (de datum van) teruggeleiding wordt beslist als volgt:
gelast de onmiddellijke teruggeleiding van de minderjarige[naam minderjarige], geboren op[geboortedatum] 2009 te [woonplaats in Polen] (Polen) naar Polen uiterlijk op 26 mei 2014, en beveelt de moeder om de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader af te geven uiterlijk op 26 mei 2014, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Polen;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de afwijzing van het verzoek om de moeder te veroordelen in de door de vader in verband met de teruggeleiding gemaakte kosten betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte kosten in beide instanties ter hoogte van € 3.952,07,- (drieduizend negenhonderd en tweeënvijftig euro, en zeven eurocent) en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Lückers en Van den Wildenberg, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2014 geminuteerd op 27 mei 2014.