ECLI:NL:GHDHA:2014:1800
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- M. Mink
- A. van Kempen
- J. Punselie
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding inzake omgangsregeling en dwangsommen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende een omgangsregeling tussen de vrouw en de man, die ouders zijn van een minderjarig kind. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vrouw heeft in haar memorie van grieven aangevoerd dat de voorzieningenrechter onterecht heeft geoordeeld over de dwangsommen die verbeurd zouden worden bij niet-nakoming van de regeling. De man heeft in zijn memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, zijn eis gewijzigd en verzocht om een dwangsom te verbinden aan de eindbeschikking van de rechtbank van 19 augustus 2013.
Tijdens de zittingen zijn beide partijen verschenen met hun advocaten en zijn er verschillende producties overgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft opgekomen tegen de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld. De vrouw heeft de noodzaak van een dwangsom betwist, maar het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft bepaald dat de vrouw een dwangsom zal verbeuren bij niet-nakoming van de omgangsregeling. Het hof benadrukt dat in kort geding geen herbeoordeling van de omgangsregeling plaatsvindt, tenzij er nieuwe omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.
Het hof heeft de vordering van de man om de dwangsom te verbinden aan de eindbeschikking toegewezen en de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 500,- per overtreding, met een maximum van € 10.000,-. De proceskosten in hoger beroep zijn voor rekening van de vrouw, die volledig in het ongelijk is gesteld. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.