ECLI:NL:GHDHA:2014:1834

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
200.140.808
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van Kempen
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in een incidentele vordering tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Rotterdam. De man, appellant, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van 24 december 2013, waarin hij werd veroordeeld om medewerking te verlenen aan de overdracht van het aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning en om haar te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een hypothecaire lening. De rechtbank had de man ook een dwangsom opgelegd voor elke dag dat hij niet aan deze verplichtingen voldeed.

De man voerde aan dat het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid alleen mogelijk was met de medewerking van de SNS Bank, en dat hij niet in staat was om de benodigde financiële gegevens aan de bank te overleggen. Het hof oordeelde dat de man door de voorzieningenrechter was veroordeeld tot een onmogelijke prestatie, omdat de medewerking van een derde, de SNS Bank, noodzakelijk was voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het hof concludeerde dat het belang van de man bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder woog dan het belang van de vrouw bij directe uitvoering van het vonnis.

Het hof schorste daarom de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De zaak werd verwezen naar de rol van 8 april 2014 voor beraad tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.140.808
Zaak-rolnummer Rechtbank : C/10/437699/KG ZA 13-1231
arrest in het incident d.d. 25 maart 2014
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. F.R. Brouwer te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr J. van de Kreeke te Spijkenisse.

1.Het geding

Bij exploot van 20 januari 2014 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis 24 december 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
In de appeldagvaarding heeft de man 13 grieven geformuleerd. Tevens heeft de man een incidentele vordering ingesteld.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden. Tevens heeft de vrouw verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de man.
De man heeft zijn procesdossier overgelegd en arrest in het incident gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door de man wordt in het incident gevorderd het vonnis van 24 december 2013 van de rechtbank Rotterdam, onder zaaknummer C/10/437699/ KG ZA 13-1231 gewezen tussen partijen, althans de tenuitvoerlegging daarvan te schorsen totdat een nieuwe beslissing in deze procedure door het hof is genomen.
3. Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering is door de man onder meer naar voren gebracht:
  • het te executeren vonnis berust op meerdere feitelijke, alsmede juridische misslagen;
  • de voorzieningenrechter heeft bij het bepalen van de termijn waarbinnen de man zijn medewerking dient te verlenen op geen enkele wijze rekening gehouden met de omstandigheden waarin hij verkeert;
  • uit het vonnis blijkt niet waar zijn medewerking uit dient te bestaan, terwijl hij wel dwangsommen verbeurt indien hij niet zijn medewerking verleent.
4. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. Door de vrouw is onder meer aangevoerd:
  • het is onjuist dat het vonnis van 24 december 2013 berust op een kennelijke misslag;
  • het is niet juist dat de voorzieningenrechter zonder motivering op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de omstandigheid waarin de man verkeert;
  • zij is niet de oorzaak van het ontstaan van de puinhoop in de administratie van de man;
  • de vrouw vraagt zich af of het de man ooit gaat lukken om de administratie op orde te krijgen.
Onmogelijke prestatie?
5. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd (vgl. Hoge Raad 30 mei 2008, LJN: BC 5012):
( i) een verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien het bestreden vonnis, waarvan de verzoeker beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
6. De rechtbank heeft de man veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de overdracht en levering aan hem van het aandeel van de vrouw in het eigendomsrecht van de voormalige echtelijke woning van partijen aan de [adres], alsmede aan het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening bij de SNS Bank N.V. onder nummer [nummer], waarbij de man (onder andere) zijn inkomensgegevens dient te verstrekken aan de SNS Bank N.V. binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis. De rechtbank heeft de man voorts veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1 (van het bestreden vonnis) uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,- is bereikt.
7. Voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw is niet alleen de medewerking van de man, maar vooral ook de medewerking nodig van de SNS Bank. De man voert terecht aan dat het ontslagverzoek waaraan hij moet meewerken alleen kans van slagen heeft als hij aan de bank de vereiste financiële stukken kan overleggen en waarvan de inhoud betrouwbaar is. De man heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij thans (nog) niet in staat is die bescheiden aan de bank over te leggen. Daargelaten wie de oorzaak daarvan is, is daarmee gegeven dat de man door de voorzieningenrechter dient te voldoen aan een onmogelijke dan wel ondeugdelijke prestatie. Als de man incomplete en/of cijfers die niet vast staan overlegt, zal de SNS bank niet bereid zijn om de vrouw uit haar hoofdelijkheid te ontslaan en dat kan niet de bedoeling zijn van partijen. Indien de voormelde woning aan de man wordt toegedeeld, zal deze zich moeten inspannen om de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid van de bank. Als het vonnis van de voorzieningenrechter niet moet worden verstaan als een inspanningsverplichting maar als een verplichting de vrouw te doen ontslaan als hoofdelijk schuldenaar, stelt dat hem evenzeer tot het voldoen aan een onmogelijke prestatie. Mede bezien dat bij de uitvoering van het vonnis de medewerking nodig is van een derde zijnde de SNS bank, deze bank niet in de procedure door de vrouw is betrokken en de man gemotiveerd stelt dat hij thans nog niet kan beschikken over de bij het ontslagverzoek vereiste (financiële) gegevens, is er naar het oordeel van het hof sprake van een juridische misslag doordat de man een (korte) termijn is opgelegd. Mede bezien het feit dat de voorzieningenrechter aan de veroordeling een dwangsom heeft verbonden heeft de man een zwaarwegend belang bij de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het belang van de man weegt in deze zwaarder dan dat van de vrouw bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
Proceskosten
8. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.

3.Beslissing

Het hof:
schorst de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis van 24 december 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
compenseert de kosten van dit incident en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
verwijst de zaak naar rol van 8 april 2014 voor beraad partijen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Kempen en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.