ECLI:NL:GHDHA:2014:1835

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
200.121.527/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van den Wildenberg
  • J. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ouderdomspensioen en rechtsverwerking in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van het ouderdomspensioen tussen de man en de vrouw na hun scheiding. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin werd bepaald dat hij maandelijks een bedrag van € 143,14 bruto aan de vrouw moest betalen. De man betwistte deze beslissing en voerde aan dat er een stilzwijgende verdelingsovereenkomst was, waarbij ieder de bezittingen behield die hij of zij al had. Hij stelde ook dat de vordering van de vrouw was verjaard en dat er sprake was van rechtsverwerking.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft de grieven van de man besproken. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen voldoende bewijs was voor de stelling van de man dat er een verdelingsovereenkomst was gesloten. De man had niet aangetoond dat de vrouw stilzwijgend had ingestemd met zijn voorstellen. Het hof concludeerde dat de vrouw vanaf 1989 aanspraak had gemaakt op verrekening van de pensioenrechten, wat de stelling van de man ondermijnde.

Wat betreft de verjaring van de vordering, oordeelde het hof dat de rechtbank ook hierin terecht had geoordeeld. De man had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden. Ten aanzien van de rechtsverwerking oordeelde het hof dat de man niet had aangetoond dat zijn positie onredelijk was verzwaard door het stilzitten van de vrouw. Het hof concludeerde dat de vrouw niet belemmerd was in haar recht op pensioenverrekening.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het bestreden vonnis en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beslissing werd genomen op 25 maart 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.121.527/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 388250/HA ZA 11-1983

arrest van 25 maart 2014

inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P. van den Berg te Spijkenisse,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. de Winter te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 2 november 2012 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2012 tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij tussenarrest van 2 april 2013 heeft het hof een comparitie van partijen gelast.
Op verzoek van het hof heeft de man op 2 mei 2013 een kopie van het procesdossier overgelegd.
De comparitie van partijen is op 16 juli 2013 is gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Blijkens dit proces-verbaal zijn partijen tijdens de comparitie niet tot een schikking geraakt en is de zaak vervolgens naar de rol van 27 augustus 2013 verwezen voor memorie van grieven.
Bij memorie van grieven (met vijf producties) heeft de man drie grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord (zonder producties) heeft de vrouw de grieven bestreden.
De vrouw heeft haar procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1.
Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2.
De man vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de vrouw niet zal worden ontvangen in haar vorderingen, althans dat de vorderingen van de vrouw worden afgewezen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.
De vrouw concludeert tot ongegrondverklaring van de grieven van de man tegen het bestreden vonnis en bekrachtiging van dat vonnis.

Het geschil

4.
In geschil is de verdeling van het ouderdomspensioen van de man.
5.
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat hij in het kader van verrekening van de waarde van zijn pensioenaanspraken conform de systematiek van het Boon/Van Loon-arrest met ingang van 1 mei 2011 maandelijks een bedrag van € 143,14 bruto aan de vrouw dient te betalen. Samengevat voert hij daartoe het volgende aan:
  • partijen zijn (stilzwijgend) een verdeling overeengekomen waarbij ieder kon behouden wat hij/zij feitelijk reeds onder zich had en waarbij het aandeel van de vrouw in het ouderdomspensioen van de man is verrekend/gecompenseerd doordat de man de schulden van de huwelijksgemeenschap voor zijn rekening heeft genomen;
  • de vordering van de vrouw is verjaard;
  • er is sprake van rechtsverwerking.
6.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
7.
Het hof zal de grieven van de man hierna bespreken en daarbij het verweer van de vrouw betrekken.

Overeenkomst tot verdeling

8.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof hierbij overneemt en tot de zijne maakt, geoordeeld dat niet dan wel onvoldoende vast is komen te staan dat partijen een verdelingsovereenkomst hebben gesloten waarbij de pensioenaanspraken van de man zijn betrokken. De man stelt in zijn memorie van grieven onder 11 dat hij een aanbod heeft gedaan om tot verdeling te geraken en dat de vrouw geen duidelijke tegenvoorstellen heeft gedaan of botweg heeft geweigerd. Naar het oordeel van het hof kunnen deze overigens niet onderbouwde omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een al dan niet stilzwijgende aanvaarding door de vrouw van het gestelde aanbod van de man. Ook is niet gebleken dat de vrouw - zoals de man stelt - uiteindelijk kon instemmen met de volgens de man door hem voorgestelde verrekening van haar aandeel in het ouderdomspensioen en de vrouw heeft dit betwist. Uit de door de man in hoger beroep overgelegde correspondentie leidt het hof juist het tegendeel af: de vrouw heeft in ieder geval vanaf december 1989 aanspraak gemaakt op verrekening van de pensioenrechten van de man. In de brief van 13 mei 1991 wordt de man door zijn advocaat verzocht een voorstel van de advocaat van de vrouw waarin onder meer verrekening van het ouderdomspensioen is begrepen in overweging te willen nemen. Uit dit alles blijkt dat partijen omtrent de verdeling van het pensioen geen overeenstemming hadden. Dat de vrouw op enig moment om haar moverende redenen heeft meegedeeld dat zij de zaak momenteel wenst te beëindigen doet daaraan niet af. Het hof kan ten slotte het door de man aangehaalde convenant niet in zijn beoordeling betrekken nu de man dit ook in hoger beroep niet heeft overgelegd. Bovendien is het convenant nooit door partijen ondertekend.
9.
Nu de man ter zake van het bestaan van een stilzwijgende overeenkomst tussen partijen omtrent de door hem beschreven verdeling van de huwelijksgemeenschap niet dan wel onvoldoende heeft voldaan aan zijn stelplicht, komt het hof niet toe aan het door de man in dat kader gedane bewijsaanbod.

Verjaring

10.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de man, dat de vordering van de vrouw is verjaard, terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.

Rechtsverwerking

11.
Aangaande de door de man gestelde rechtsverwerking overweegt het hof vooreerst als volgt. De vrouw merkt terecht op dat de man in hoger beroep ter onderbouwing van zijn standpunt, dat sprake is van rechtsverwerking, een beroep doet op hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn meer subsidiaire verweer dat er sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid indien hij een deel van zijn pensioen aan de vrouw zou moeten afstaan. Voor zover de man hiermee beoogt het oordeel van de rechtbank ter zake alsnog aan het hof voor te leggen, gaat het hof hieraan voorbij nu de man niet aangeeft waarom een verdeling in strijd met redelijkheid en billijkheid zou zijn..
12.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank voorts terecht en op goede gronden, die het hof hierbij overneemt en tot de zijne maakt, geoordeeld dat geen sprake is van rechtsverwerking. Niet valt in te zien dat de - door de vrouw betwiste - omstandigheid dat de man in 1990 met de dochter van partijen over de pensioenverrekening zou hebben gesproken en hij dacht dat de dochter dit vervolgens wel met de vrouw zou bespreken, dit anders zou maken. Immers, het gaat bij rechtsverwerking om gedragingen of eventueel nalaten van de rechthebbende zelf, in casu de vrouw. Ook heeft de man - voor zover hij dit met zijn na te melden stelling beoogt - in hoger beroep niet aangetoond dat zijn positie door het langere tijd stilzitten van de vrouw zodanig onredelijk is verzwaard, dat de vrouw geen beroep meer kan doen op pensioenverrekening. De enkele niet-onderbouwde en door de vrouw betwiste stelling van de man dat er ‘mogelijk’ sprake is van een tekort op zijn ABP-pensioen waarop hij niet heeft kunnen anticiperen, is daartoe onvoldoende.

Vaststelling verdeling?

13.
De man stelt nog dat, indien zijn grieven niet slagen, sprake is van een onverdeelde huwelijksgemeenschap. Hij vordert vervolgens dat het hof deze huwelijksgemeenschap alsnog verdeelt conform het door hem ingenomen standpunt. Het hof constateert dat de man hiermee zijn uiterst subsidiaire standpunt in eerste aanleg herhaalt. De rechtbank heeft onder 4.6 van het bestreden vonnis hierover geoordeeld. De man heeft daartegen geen grief geformuleerd, zodat het hof aan beoordeling van zijn bovenvermelde stelling en daarmee aan zijn vordering - die overigens niet in het petitum is opgenomen - niet toekomt.

Algemeen bewijsaanbod

14.
Het door de man in hoger beroep gedaan algemeen bewijsaanbod zal het hof als onvoldoende concreet en specifiek passeren. Ditzelfde geldt voor het bewijsaanbod van de vrouw.

Proceskosten

15.
Reeds omdat de vrouw niet in het ongelijk wordt gesteld en zij ook in eerste aanleg in het gelijk is gesteld, ziet het hof geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof zal de vordering van de man ter zake afwijzen en de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren.
16.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Van den Wildenberg, en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.