ECLI:NL:GHDHA:2014:1836

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
200.131.932/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van Kempen
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding straatverbod en contactverbod met betrekking tot omgangsregeling met minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een straatverbod en contactverbod tussen de man en de vrouw, die beiden betrokken zijn bij een familierechtelijke kwestie. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin hem werd verboden om contact op te nemen met de vrouw en zich te bevinden aan haar woonadres. Dit verbod is opgelegd vanwege de hevige ruzies en spanningen die tussen de partijen zijn ontstaan na de beëindiging van hun relatie. De man betwist de feiten die door de vrouw zijn gesteld en stelt dat er geen reële dreiging van onrechtmatig handelen van zijn kant bestaat. Hij voert aan dat de ruzies zich alleen tijdens de relatie hebben voorgedaan en dat hij na de breuk geen contact met de vrouw heeft gezocht.

De vrouw daarentegen stelt dat zij gedurende de relatie structureel is mishandeld en dat er een reële dreiging bestaat dat de man opnieuw inbreuk zal maken op haar persoonlijke levenssfeer en die van hun minderjarige dochter. Het hof oordeelt dat er voldoende aannemelijk is dat de relatie tussen de man en de vrouw gekenmerkt wordt door fysiek geweld en dat de spanningen tussen hen hoog oplopen. Het hof komt tot de conclusie dat het belang van de vrouw en de minderjarige op een veilige leefsituatie prevaleert boven de bewegingsvrijheid van de man. Het hof bekrachtigt daarom het bestreden vonnis en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Rolnummer : 200.131.932/01
Zaak-rolnummer rechtbank : 425422 / KG ZA 13-491

arrest d.d. 25 maart 2014

inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.J.A. Ooms te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.S Krol te Capelle aan den IJssel.

Het geding

Bij exploot van 11 juli 2013 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2013, gewezen tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven (met 1 productie) heeft de man twee grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord (met 2 producties) heeft de vrouw verweer gevoerd.
De man heeft dossier overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1.Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten.
2.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
- de man verboden om met ingang van de dag na die van de betekening van dit vonnis en vervolgens gedurende één jaar direct dan wel indirect contact op te nemen met de vrouw, behoudens contact dat in het kader van een te treffen omgangsregeling zal zijn aangewezen;
- de man verboden om met ingang van de dag na die van de betekening van dit vonnis en vervolgens gedurende één jaar zich te bevinden aan het woonadres van de vrouw aan de[adres];
- bepaald dat de man ten titel van dwangsom aan de vrouw zal verbeuren een bedrag van € 250,- voor iedere overtreding van (één van) voormelde verboden, aan welke dwangsom een maximum wordt verbonden van € 10.000,-;
- de vrouw gemachtigd om dit vonnis zo nodig ten uitvoer te (doen) leggen met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie.
De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.
De man vordert, zo blijkt uit het petitum in de memorie van grieven, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw alsnog zal afwijzen althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties, voor wat betreft het geding in eerste instantie vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis.
4.
De vrouw concludeert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vorderingen, althans tot ontzegging aan de man van deze vorderingen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
Het geschil
5.
In geschil is het aan de man opgelegde straat- en contactverbod.
6.
De man stelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat er zich tussen partijen sinds het uiteengaan hevige ruzies hebben voorgedaan en dat de spanningen tussen hen hoog oplopen, waardoor voor escalatie moet worden gevreesd. De man stelt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat toewijzing van een straat- en contactverbod tegen deze achtergrond gerechtvaardigd is teneinde een periode van rust te creëren voor de vrouw en de minderjarige. De man voert daartoe het volgende aan. Partijen hadden gedurende de relatie veel ruzie, maar dat heeft nimmer geresulteerd in mishandeling van de vrouw door de man. Het enige dat de man heeft gedaan is de vrouw in bedwang houden teneinde zelf geen lichamelijk letsel op te lopen. De door de vrouw gedane aangiftes van mishandeling bij de politie zijn volgens de man onjuist. Bewijs dat de door de vrouw gestelde feiten op 25 februari 2013 en 17 april 2013 hebben plaatsgevonden is er dan ook niet. De man voert voorts aan dat partijen in de periode tussen 25 februari 2013 en 17 april 2013 nog steeds een relatie hadden. De man heeft diverse malen bij de vrouw gegeten en geslapen, zij gingen samen uit en deden samen boodschappen. De ruzies hebben dan ook alleen tijdens de relatie plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is dat de man de vrouw na de verbreking van de relatie van partijen heeft opgezocht dan wel contact met haar heeft gezocht, laat staan dat er van de man enige dreiging jegens de vrouw is uitgegaan. De stellingen van de vrouw alleen zijn onvoldoende voor de conclusie dat er van moet worden uitgegaan dat er een concrete dreiging van onrechtmatig handelen door de man jegens de vrouw bestond en ook nu zou bestaan die het rechtvaardigt om de verstrekkende verboden op te leggen. Dit geldt temeer nu het voor de man bij handhaving van de verboden onmogelijk is om contact en omgang met zijn dochter te krijgen en een normale regeling op te bouwen. De man voert als laatste nog aan dat hij al hetgeen de vrouw heeft gesteld ter zitting heeft weersproken en dat hij derhalve, anders dan de rechtbank stelt, bezwaar heeft gemaakt tegen het straat- en contactverbod.
7.
De vrouw voert verweer en acht een contact- en straatverbod noodzakelijk ter bescherming van de bewegingsvrijheid van de vrouw en de bewegingsvrijheid en ontwikkeling van de minderjarige, die recht heeft op een ongestoord leven zonder intimidatie in het gebied waar zij wonen. De vrouw voert daartoe het volgende aan. De vrouw is gedurende de relatie van partijen structureel mishandeld en gemanipuleerd. De vrouw was zo bang van de man dat zij niet bij hem weg durfde te gaan. In februari 2013 is de relatie uiteindelijk verbroken. De incidenten waarvan aangifte door de vrouw is gedaan hebben zich wel degelijk voorgedaan. De man erkent de ruzies en het agressief gedrag. De vrouw betwist dat de man haar in bedwang moest houden. De vrouw is, in tegenstelling tot de man, klein en tenger en de man kneep als hij boos werd onder meer de keel van de vrouw dicht. Volgens de vrouw wordt er inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer gepleegd doordat de man voortdurend telefonische dreigementen uit, de vrouw mishandelt en haar opzoekt om haar te manipuleren en te bedreigen met de dood. De man komt voortdurend onverwacht naar het huis van de vrouw. Zij wil haar dochter kunnen opvoeden zonder angsten voor de man. Volgens de vrouw is er een reële dreiging dat bij vernietiging van het bestreden vonnis de man opnieuw inbreuk zal plegen op het recht van de vrouw en de minderjarige op een ongestoord leven zonder intimidatie. De vrouw merkt hierbij op dat zij omgang tussen de man en de minderjarige niet in de weg wil staan en dat er mogelijkheden zijn om deze omgang, zonder contact tussen partijen, tot stand te laten komen.
8.
Het hof oordeelt als volgt. Voor toewijzing van het gevorderde straat- en contactverbod, dat een ernstige inbreuk maakt op het grondrecht van bewegingsvrijheid van de man, dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw. De vraag of in dat geval een straat- en contactverbod noodzakelijk is moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
9.
Naar het oordeel van het hof is uit de overgelegde stukken voldoende aannemelijk dat de relatie tussen de man en de vrouw zich kenmerkt door hevige ruzies en fysiek geweld. Voor het hof is, anders dan de man stelt, niet duidelijk dat de man de vrouw in ieder geval vanaf 17 april 2013 niet meer heeft opgezocht dan wel bedreigd. De man heeft hiertoe, in het licht van hetgeen door de vrouw reeds naar voren was gebracht, te weinig aangevoerd. Het hof acht het op basis van de stukken aannemelijk dat er tussen partijen sprake is van zodanige spanningen dat een escalatie tot de reële mogelijkheden behoort. Het hof is van oordeel dat in deze het belang van de vrouw en de minderjarige op een leefsituatie met zo min mogelijk spanningen en angst prevaleert boven de inperking van de bewegingsvrijheid van de man. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het straatverbod zich beperkt tot de woning van de vrouw. Voorts neemt het hof daarbij in aanmerking dat het straat- en contactverbod zoals door de voorzieningenrechter is bepaald aan omgang tussen de man en de minderjarige niet in de weg staat. De vrouw heeft duidelijk aangegeven dat zij deze omgang niet in de weg wil staan en omgang tussen de man en de minderjarige zonder dat daarbij contact tussen de man en de vrouw dient plaats te vinden is op verschillende manieren te bewerkstelligen.
Proceskosten
10.
Nu het een geschil in de familierechtelijke sfeer betreft ziet het hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.
Bewijsaanbod
11.
Gelet op de aard van de procedure is in dit kort geding voor bewijslevering geen plaats. Het hof gaan dan ook aan het door de man gedane bewijsaanbod voorbij.
12.
Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gegeven door mrs. Labohm, Van Kempen en Stollenwerck, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2014.