Uitspraak
GERECHTSHOF Den Haag
Afdeling Civiel recht
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
€ 5.399,68 alsmede tot betaling van de wettelijke handelsrente over voornoemde hoofdsom, vanaf verzuimdatum tot aan de dag van algehele voldoening en tot betaling van een bedrag ad € 952,- ter zake van vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, althans zodanig bedrag aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten als het hof redelijk acht;
- appellante heeft de creditcard niet aan geïntimeerde ter beschikking gesteld om alleen maar consumptieve inkopen ten laste van appellante te doen;
- de creditcard was aan haar ter beschikking gesteld voor het kunnen doen van eventuele uitgaven tijdens zakelijke reizen;
- geïntimeerde heeft reeds in 2002 met appellante de afspraak gemaakt dat zij te zijner tijd de in afwijking van het uitgiftedoel gedane bestedingen aan appellante zou vergoeden;
- geïntimeerde is van de loonlijst afgevoerd en de rekening-courant is opgezegd bij brief van 1 augustus 2008, op een termijn van 14 dagen. Op 14 augustus 2008 trad verzuim in en vanaf dat moment is de verjaring gaan lopen;
- geïntimeerde kreeg jaarlijks overzichten van haar rekening-courant, die zij gebruikte voor haar belastingaangifte en waartegen zij nooit protesteerde.
- de vordering is verjaard. Uitgangspunt bij een overeenkomst van geldlening is dat deze altijd direct opeisbaar is. In die zin zou dan ook de vordering al in 2007 en/of 2008 zijn verjaard;
- zij heeft op een gegeven moment een creditcard gekregen van appellante en kon daar inkopen mee doen;
- het behoorde op die wijze tot de manier van het voeren van een huishouding van appellante en haar ex-echtgenoot, [de man], dat een aantal zaken wat uitgaven betreft liep via één van de bedrijven van [de man];
- het is geïntimeerde niet bekend dat er een zakelijke afspraak tussen haar en appellante zou bestaan. Op een gegeven moment heeft zij de beschikking gekregen over de creditcard zonder verdere afspraken. Zij kon daarmee kosten van de huishouding betalen. Van enig misbruik is nooit sprake geweest;
- geïntimeerde wijst er op dat een overeenkomst van geldlening nimmer stilzwijgend kan zijn aangegaan tenzij anders blijkt uit haar gedragingen.
“Wij verzoeken u het thans nog verschuldigde bedrag ad Euro 13.548,20 binnen 7 dagen aan ons over te maken...”. In haar conclusie van antwoord in eerste aanleg ontkent geïntimeerde in punt 11 dat zij de brieven van 9 september 2008 en 15 oktober 2009 heeft ontvangen, zij maakt geen melding van de brief van 1 augustus 2008. De blote ontkenning in de pleitnota bij het hof is tardief, mede bezien in het licht van de expliciete opsomming van de brieven door appellante eerder in de procedure. Appellante heeft gesteld dat het saldo van de schuld van geïntimeerde aan appellante jaarlijks werd verantwoord in de aangifte Inkomstenbelasting van geïntimeerde. Deze aangiften zijn door haar ondertekend. Aldus heeft zij jaarlijks kennisgenomen van het saldo dat zij op dat moment verschuldigd was. Gesteld noch gebleken is dat zij tegen de opgaven daarvan heeft geprotesteerd. Bij de brief van 1 augustus 2008 is het totale saldo van de geldschuld van geïntimeerde aan appellante vastgesteld. De rechtsvordering tot betaling van het saldo verjaart door verloop van vijf jaren na de dag waarop de rekening-courant is beëindigd en het saldo opeisbaar is geworden (art.6:140 lid 4 BW). Het beroep op verjaring wordt daarom gepasseerd.